Vechten tegen het water in de Marne

Eeuwenlang leefden de bewoners rondom het verdronken land van de Lauwerszee op verhogingen in het landschap: ‘wierden’ en ‘kwelderruggen’. Een van deze kwelderruggen strekte zich uit van de wierden van Wehe, Leens, Ulrum, Elens en Menneweer tot Vierhuizen. Vanaf ongeveer het jaar 1000 werden de eerste bescheiden dijken aangelegd om de woonplaatsen en landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen. Hierna ging men verder met het indijken van opgeslibde gebieden langs de noordkust van Groningen, rondom de Lauwerszee en aan weerszijden van het Reitdiep. Aan het eind van de dertiende eeuw had de Lauwerszee haar grootste omvang.

Op het Marne-eiland lagen de wierden Lydense (Leens), Werfhusen (Warfhuizen), Oldrum (Ulrum), Hoorhusen (Hornhuizen), Oldenclooster (Kloosterburen), Wherahusen, (Wierhuizen), Weij (Wehe), Sutherdicke (Zuurdijk) en Fledorp (Vliedorp). Door de eeuwen heen is deze zeewering steeds verder naar het noorden komen te liggen en werden steeds nieuwe gebieden ingepolderd.

Uit het gemeenschappelijk belang in de strijd tegen het water ontstonden waterschappen, de zogeheten ‘zijlvesten’. Ondanks al deze inspanningen bleven overstromingen het land teisteren. Zo kwamen bij de Sint Luciavloed in 1287 vele mensen om.

Vanaf 1850 nam de welvaart in het Marne gebied toe. Vanwege de Krimoorlog gingen de graanprijzen enorm omhoog. Het waren goede jaren voor de grote boeren. Er kwam geld binnen, de boeren en ook hun echtgenoten kregen meer vrije tijd om te lezen en zich verder te ontwikkelen. Er was optimisme en levenslust. De Marne was in deze periode de rijkste gemeente in de Nederlanden. Landbouw was de bron van welvaart. Mijn overgrootouders uit de families Dijkhuis en Zijlma profiteerden volop. Binnen de boerenhuizen kwam er meer behoefte aan privacy. Voor inwonende knechten werden huisjes gebouwd. De oude gewoonte dat gasten overdag maar ook nachts vrijelijk de boerenhuizen in konden lopen om iets te eten of te overnachten werd langzamerhand afgeschaft. Er kwamen sloten op de deuren.

Er was ook behoefte aan geboortebeperking omdat er minder kinderen nodig waren in het boerenbedrijf en er minder kinderen stierven. De Groningse boer houdt zijn vrouw ‘in ere’ door haar niet jaarlijks een kind te geven, werd een bekend gebruik. De verburgerlijking bij de boerenfamilies zorgde zelfs voor meer preutsheid. Dat kwam vooral omdat veel boerendochters na school nog de kostschool bezochten of gingen ‘jufferen’ in de grote stad. Ze leerden daar nieuwe gebruiken en omgangsvormen. Ze gingen zich beter kleden en de aandacht voor hygiëne nam toe.

Ook de nieuwe grondwet van Thorbecke droeg bij aan het groende zelfbewustzijn van de boerenstand. Steeds meer boeren zoals Willem Lammert Dijkhuis en Jan Zijlma gingen de politiek in en werden kamerlid, statenlid en zelfs gedeputeerde des Konings. Kort na 1875 waren er in Groningen 19 statenleden die boer waren.

 kaart suurdijk ewer vierhuysen