Van schets naar schilderij

Op de nieuwe tentoonstelling van Jan Voerman Sr. ter ere van 75 jaar Stadsmuseum Hattem is een mooi voorbeeld te zien van hoe een schets uiteindelijk leidt naar een schilderij.

De verkoopster:

Hieronder nog een aantal voorbeelden:

Zelfportret in historisch kostuum (1880-1881) Collectie Voermanmuseum Hattem

De Zieke (Joods historisch Museum)

Schets (detail) van de Zieke

Deze twee figuren, een oude man en een jonge vrouw zijn te zien op twee schilderijen waaronder “De Schoenlappers” circa 1883

Herinneringen aan grootmoeder Henderika Dijkhuis – Beukema (1810-1876)

De echtgenote van Derk Roelfs Mansholt, Aaltje Dijkhuis (1837-1915) , komt uit een bekend geslacht van Groninger herenboeren die in de voorspoedige jaren 1760-1770 welvarend waren geworden. Aaltjes vader is Willem Lammerts Dijkhuis (1804-1893). Hij werd geboren op  de boerderij ”Menneweer’ in de Westpolder vlak onder Vierhuizen. Op 18-jarige leeftijd wordt hij bedrijfsleider op deze boerderij die dan in bezit is van zijn moeder, zijn vader is vroeg overleden. Willem is een goede ondernemer en een landbouwer met visie. Het bedrijf groeit en hij koopt een tweede boerderij die hij geheel opnieuw laat opbouwen, “Midhuizen”. Hij behoort dan tot de vijf grootste boeren in de Marne.

Dijkhuis gaat zich ook als bestuurder hard maken voor de belangen van de boeren. Hij is ouderling en kerkvoogd, volop betrokken bij de inpoldering van de Westpolder. Samen met de families Torringa, Zijlma, Beukema en Sijpkens is hij de grondlegger van de nieuwe polder. In de nieuwe polder bouwt hij boerderij “Nieuw Midhuizen” voor zijn zoon. Daarnaast is hij een bekwaam bestuurder. Van 1849 tot 1868 is hij lid van Provinciale Staten van Groningen en van 1870 tot 1891 burgemeester van Ulrum. Later is hij Gedeputeerde des Konings en verblijft daartoe geregeld in de stad Groningen. Ook bezoekt hij de vergaderingen met Koning Willen III in Den Haag.

Zijn vrouw Hendrika Dijkhuis Beukema is een ontwikkelde vrouw die geregeld boeken leest. Zodra de meiden en knechten om vier uur in de ochtend gaan melken gaat ze zitten lezen in de kamer van de boerderij. Ze las vooral over de kerkelijke kwesties die toen in de protestantse kerk speelden met Hofstede de Groot en Meijboom (circa 1870).

Dit beeld is in 1942 beschreven door haar oudste kleindochter Hendrika Tonkes:

Als kinderen sliepen Wiepke en ik in een alkoof van de huiskamer. ’s Morgens scheen daar de zon, de kamer lag op het oosten. Blijkbaar ben ik door dat sterke licht vroeg wakker geweest en dan zag ik de lieve vrouw aan tafel zitten lezen. ‘t Was dan zo rustig en alles baadde in de zon”.

Hendrika beschrijft hoe ze als klein meisje de tocht maakt van Meeden (waar ze op een boerderij woont met haar vader Harmannus Tonkes en moeder en later met haar stiefvader Derk Roelfs Mansholt) naar de Westpolder.  Eerst met Barge vanuit Zuidbroek naar de stad Groningen. Ze kwamen binnen vanaf het Winschoterdiep naar het Schuitendiep door het Kleine Poortje.

“Het was zo knus in de kajuit, af en toe het trapje op naar boven, waar ook altijd wat te beleven was”.

De stad maakte grote indruk op het meisje. Ze ging er met moeder boodschappen doen en af en toe gingen ze naar “Het blauwe Peerd” waar opa verbleef als hij in de stad was voor de vergaderingen van Gedeputeerde Staten. Dan met paard en wagen de Boteringepoort uit via de mouskertoenen het vrije land in. Via Adorp, Sauwert, Winsum, Wehe en Leens naar de grote, witte staldeuren van ‘Midhuizen’.

“Grootmoe was de ideale gastvrouw. Ze lette op al haar gasten, richtte zich ernaar, maar zo dat niemand dat merkte. Dat gold ook voor ons. Ze wist dat we graag poffertjes lusten en die mochten wij dan bakken op een komfoor met gloeiende kolen. Een feest!”

Hieronder het schilderij van Albert Jurardus van Prooijen (Groninger Museum) met daarop het Klein Poortje waar de zussen Henderika en Klazien meermalen zijn langsgekomen met de Barge. Het Klein Poortje werd samen met de kazematten en de portierswoning ernaast in 1875 afgebroken bij het slechten van de stadswallen in het kader van de Vestigingswet.

Henderika Dijkhuis – Beukema

Een paradijs met hoge muren

Jan Voerman jr., oudste zoon van IJssel schilder Jan Voerman Sr, staat met zijn jongere zusje Edu op het lege perron. Station Hattem ligt er weer verlaten bij. De trein naar Zwolle, met broer Tijs en vele andere kinderen op weg naar hun scholen, is net vertrokken. Tijs gaat naar de ambachtsschool. Eigenlijk wil Tijs architect of ingenieur worden, maar vader vindt dat hij eerst met zijn handen moet leren werken. Zagen en timmeren. Teruglopend naar het grote huis aan de Gelderse dijk mijmert Jan over zijn leven. Hij zou maar wat graag met Tijs willen ruilen en meegaan naar Zwolle. Naar welke school dan ook. Jan is voorbestemd om in zijn vaders voetsporen te treden en schilder te worden. Hij tekent dagenlang insecten en bloemen, in de koepel naast het huis. Hij heeft er zijn eigen atelier. Zijn ouders vinden hem emotioneel en lichamelijk te kwetsbaar om naar school te gaan met andere kinderen. Hij krijgt thuis les van moeder Anna of een van de kindermeisjes.

Die middag moet Jan weer naar heilgymnastiek om zijn spieren te versterken. Hij hoorde dr. Hage, de huisarts, tegen zijn moeder zeggen dat hij nog nooit zo’n lange en slappe jongen had gezien. Vanaf dat bezoek moet hij elke dag extra maaltijden eten, wandeling maken en krijgt hij oefeningen. En dan om half negen naar bed terwijl hij al 16 jaar is!

Jan hoorde zijn ouders laatst zeggen dat ze in een paradijs leven. Een groot huis aan de dijk met veel ateliers die een prachtig uitzicht hebben op het oude stadje. En dan aan de andere kant de uiterwaarden van de IJssel waar zijn vader dagelijks schildert. Een moestuin met fruitbomen en groentes in overvloed. Een waar paradijs beaamt Jan, maar wel een paradijs met hoge muren waaruit hij toch een keer moet zien te ontsnappen.

Een tekenkist als opdracht

In haar persoonlijke biografie “Neuriën” over echtgenoot Jan Voerman jr. vertelt Hetty Voerman – Mansholt over de dag dat kleine Jan 6 jaar wordt. Het is 23 januari 1896. Het nieuwe huis aan de Gelderse dijk is bijna klaar. Alleen de trappen naar de voordeur moeten nog worden gelegd. Jan klimt een laddertje op, naar het huis waar zijn vader hem heeft ontboden. Er is een persoonlijk cadeau van zijn vader. Een echte tekenkist, zoals zijn vader ook zijn schilderkist heeft. Jan ziet het, hoe klein hij ook is, als een opdracht. Hij zal ook schilder zijn. Hij is trots, maar ook bang. Bang voor de verwachting. Hij tekent dan al veel in zijn schoolschriften, vooral dingen uit de natuur zoals bloemen, vogels en insecten. Prachtige bruine atalantavlinders. Hij tekent kalenders voor zijn opa Eric Verkade, rijk versierd met bloemen. Broer Tijs tekent de nummers van de dagen. Dat kan hij beter. Vanaf 1902 maakt Jan ieder jaar een kalender voor zijn opa. Tot aan Erics dood in 1907. Jonge Jan verwerft aanzien in de Verkade-familie. Het komt hem van pas als hij vanaf zijn 15e meewerkt aan het tekenen van de plaatjes voor de Verkade-albums.

Jeugdwerk Jan Voerman Jr.

Expositie – Voerman senior

Het Voerman Stadsmuseum Hattem pakt voor haar 75ste verjaardag uit met een grote jubileumexpositie!

Van 26 april 2024 t/m 31 oktober 2024

Wandelen door het leven en langs het werk van Jan Voerman senior.

Voor het Voerman Stadsmuseum Hattem is 2024 een gedenkwaardig jaar. Het museum viert namelijk het 75 jarig bestaan.

Om dat jubileum te onderstrepen presenteert het jarige museum een speciale expositie, een grote overzichtstentoonstelling rond Jan Voerman senior. Deze jubileumexpositie ‘Voerman senior’ brengt het leven èn werk van de schilder in beeld, die met zijn zoon Jan Voerman junior naamgever van dit museum is. De expositie biedt een veelzijdige kijk op Voerman senior en toont diverse werken die nog niet eerder in het museum te zien zijn geweest. Het museum heeft hiervoor geput uit de eigen collectie, maar daarnaast zijn er ‘Voermannen’ te zien van de familie Van den Noort uit Den Haag, evenals kunstwerken die Wietse van den Noort heeft gemaakt. 

De families Verkade en Rahder en hun buitenplaats aan de Vecht (en Angstel)

Voor veel gefortuneerde Amsterdammers was de Vechtstreek populair: het was dicht bij Amsterdam en bood veel rust, ruimte en frisse lucht. Ook was het gebied interessant omdat ondernemers en kooplui er geld konden verdienen. Boerderijen met veel land en baksteen- en dakpanfabriekjes vormden een goede investering. De aanleg van een jaagpad in 1628 en het afsnijden van een paar Vechtbochten maakte de reis korter en aantrekkelijker: In 4 uur kon men vanuit de stad bij de buitenplaats zijn. De reis ging van de Amstel via binnenwateren als de Holendrecht en de Angstel naar de Nieuwe Wetering. Hier, bij Nieuwersluis, kwam men op de Vecht.

Twee keer per jaar vond een grote verhuizing plaats, want veel meubels, linnengoed, servies en schilderijen werden in mei van uit het grachtenpand meegenomen naar de buitenplaats, en in de herfst weer terug.

De buitenplaatsen zorgden er met hun nutstuinen, karpervijvers en boomgaarden voor dat de eigenaren in de stad het hele jaar gezond voedsel hadden.

De zakenfamilies Verkade en Rahder hebben beide tijdelijk in  een buitenplaats in de Vechtstreek gewoond. Ericus Verkade 1835-1907) oprichter van de Verkade fabrieken ging er in 1881 wonen omdat zijn vrouw Eduarda Verkade – Koning zo verlangde naar een huis in de natuur. Ze was geboren op de Burcht te Wedde en voelde zich niet thuis in Amsterdam. Ericus huurde derhalve de buitenplaats Klein Boom & Bosch bij Breukelen. Er is later door Wenckenbach ook nog een Verkadeplaatje gemaakt van dit buiten voor het album de Vecht. In 1883 vertrok het gezin alweer naar de Zaanstreek alwaar ook de Verkadefabrieken stonden.

Verkadeplaatje van Huize Boom en Bosch

J.C. (Coen) Rahder (1812-1872) was wijnkoper te Amsterdam. Met zijn familie woonde hij daar aan de Buitenkant in een groot pakhuis. Ook de echtgenoot van Coen, Willemina Petronella Cornelia Van Voorthuijsen wilde niet meer in de stad wonen vanwege de stank in de grachten en de vele ziektes. Coen kocht in 1843 de buitenplaats Valck en Heining aan de Angstel. Tegenover dit buiten woonden aan de noordzijde op ‘Geinwensch’  zijn schoonouders reder Jan van Voorthuijsen en jonkvrouw Anna Maria de Villeneuve

Drie kinderen werden er geboren. In 1849 vertrok het gezin alweer omdat Coen veengebieden had aangekocht in Drenthe, ten oosten van Hoogeveen. Na een kort verblijf bij Dedemsvaart liet Coen een huis bouwen dat hij ‘Nieuweroord’ liet noemen. Coen kreeg echter ruzie met zijn zakenpartner Andries de Wilde en moest uit Nieuweroord vetrekken. Hij liet in 1860 bij Noordscheschut een nieuw huis bouwen. Hij noemde dat Valkenheim ter herinnering aan het buiten Valck en Heining.

Buitenplaats Klein Boom en Bosch

Buitenplaats Valck en Heining te Baambrugge

De zussen Fem en Gre Uiterwijk

In dit verhaal is te lezen hoe Hendrik Uiterwijk, kapper uit Hoogeveen, een partij opricht die het opneemt voor de zwakkeren. Daarmee haalt hij in 1919 ineens 3 zetels in de gemeenteraad. Hendrik sterft op jonge leeftijd.

Het gezin Uiterwijk met 2 dochters en een jonge zoon krijg het moeilijk in die jaren na zijn dood. oudste dochter Fem (mijn oma) is diep bedroeft dat haar vader zo plots uit haar leven verdwijnt. Ze is 22 jaar en studeert nog op de kweekschool in Meppel. Ze zal snel zelf haar geld moeten verdienen. Fem is teleurgesteld dat Hendriks vele vrienden na zijn dood niet meer naar zijn gezin omkijken. Hendrik laat zijn gezin berooid achter. Hendrik was nooit met geld. Hij heeft niet gespaard. De les is dat je er uiteindelijk alleen voor staat. Zus Margreet kan verpleging studeren in het verre Groningen met een beurs van de Remonstrantse kerk. Haar uitzet met verpleegsters uniformeren wordt door moeder Uiterwijk en Fem zelf genaaid. Het gezin leeft in armoede, maar de dochters zorgen voor wat inkomen. Ondanks alle strijd van vader Hendrik voor betere regelingen voor de armen is er nog steeds geen sociaal vangnet. Geen staatspensioen. In 1939 sterft zoon Hendrik Jr. op zijn 18e jaar aan een blindedarm ontsteking. Weduwe Elisabeth Uiterwijk-Haarsma hoort het bericht op haar ziekbed en ze sterft in hetzelfde jaar op 59 jarige leeftijd. Het overlijdensbericht komt van de gemeente Groningen en is ingeschreven in Hoogeveen. Ze is in haar laatste maanden verpleegd door dochter Gré.

Fem trouwt met Jaap Rahder . Lees hier meer over het huwelijk van mijn grootouders.

Gre zal in december 1936 trouwen met Jan van Oven. Na een aantal omzwervingen, Jan werkt in verschillende stationsrestaurants, gaan ze wonen in Beetsterzwaag. Jan wordt kok op kinder-revalidatiecentrum Lyndensteijn waar ook mijn vader werkt. Na de vroege dood van mijn grootouders is het erg leuk dat een oud-tante en oud-oom vlakbij wonen. Als Jan overlijdt gaat Gre het hofje van de remonstrantse gemeenschap in de stad Groningen wonen.

Tante Gre van Oven – Uiterwijk als leerlingverpleegster

Jan van Oven, later kok

De schaakpartijen per post tussen Eduard Douwes Dekker (1820-1887) en Derk Roelfs Mansholt (1842-1921)

Eduard Douwes Dekker (bekend geworden als schrijver met het pseudoniem Multatuli) was een verwoed schaker. Hij speelde het liefst correspondentieschaak omdat daarmee door geduld zijn gebrek aan talent goed gemaakt zou worden, terwijl bij schaken ‘uit de hand’ onstuimigheid en ongeduld ten koste van de kwaliteit van het spel zou gaan.

Ook in zijn correspondentie met Derk Roelfs Mansholt werden schaakzetten vermeld. In onderstaande briefkaart van Douwes Dekker aan Mansholt is dat te zien.  De briefkaart is op 15 juli 1880 verstuurd vanuit Geisenheim aan de Rijn, waar Douwes Dekker een huis huurde. Niet lang daarna verhuisde Douwes Dekker naar een nieuw huis aan de Rijn. Het werd zijn eerste koophuis.

Derk Roelfs speelde ook een partij met de toenmalige vrouw van Douwes Dekker, Mimi Hamminck Schepel, die is neergeschreven in een notitie, gedateerd september 1881, die te vinden is in het persoonlijk archief van Sicco Mansholt.

Zoals hier valt te lezen is Derk Roelfs Mansholt ook voorzitter geweest van de Groninger schaakclub Staunton.

Een boek over de geschiedenis van de Familie Mansholt is hier te koop.

Jenny Voerman – Rahder (1930-1996) dochter van ‘het veen’

In 1992 hield mijn moeder Jenny een lezing over de rol van haar familie Rahder als verveners en ontginners van landbouwgrond. De ondertitel van haar lezing was: Een periode van ruim 100 jaar, waarin leden van de familie Rahder in Drenthe hebben verveend en bijgedragen hebben om land te ontginnen voor landbouw (1850 – 1965).  Zij hield deze lezing voor de Seniorenacademie in Groningen.

Veel informatie over de familie Rahder en hun bedrijf heb ik uit deze lezing kunnen halen. Ik herkende de geschiedenislerares in mijn moeder; de veelheid aan historische feiten, de gedegenheid waarmee haar inleiding was opgebouwd en de bewondering en liefde voor haar vader, Jaap Rahder die het einde van het familiebedrijf moest meemaken. Wat mij vooral trof was de indringende wijze waarop zij beschreef hoe haar vader als jonge man door het plotselinge overlijden van zijn vader min of meer gedwongen werd het bedrijf over te nemen. Tot die tijd was het een bloeiend bedrijf geweest, maar toen al kondigde het verval zich aan. Tragisch was dat mijn opa daar niets aan kon doen. Hij probeerde er het beste van te maken.

Vaak zal hij nog gedacht hebben aan die gelukkige jeugdjaren in Noordscheschut, waarin hij meemaakte hoe zijn vader, ‘Jonge Jan’, het bedrijf leidde. Met mijn opa Jaap voel ik veel verwantschap. Veel van hem zie ik in mijzelf en mijn kinderen terug. Ongetwijfeld is de tijd dat ik als peuter bij hem heb gewoond daar niet vreemd aan. 

Ter herinnering aan mijn moeder Jenny die vandaag 28 jaar geleden overleed.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderen”, geschreven door Kees Opmeer. Een boek met veel materiaal uit het familie archief. Het boek won in 2020 de publieksprijs van de Drentse Historische Vereniging en is hier nog te koop.

Mijn moeder (2e van links) met haar moeder en zusjes

Het kerkhofje van Vierhuizen

Vandaag (13 maart 2024) is het 28 jaar geleden dat mijn vader Ubbo, Johan Voerman (1926-1996), plotseling stierf. In het boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt staan de herinneringen aan zijn dood van mij en mij zoon Tijs beschreven.

In mijn jeugd hoorde ik vaak de verhalen over mijn familie: de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman en de verveners, de familie Rahder. Het huis hing vol met schilderijen van de Voermannen en mijn moeder had een grote bibliotheek met Rahderboeken. Pas na de plotselinge dood van mijn vader leerde ik de familie Mansholt goed kennen.

We kwamen als gezin bijeen om mijn vader te gedenken, afscheid te nemen en de begrafenis te regelen. Mijn moeder vertelde dat hij in het kleine dorpje Vierhuizen in Noordwest-Groningen begraven wilde worden. Er is een klein kerkhof met vele leden van de familie Mansholt die daar in grote boerderijen in de Westpolder hebben gewoond.

Ik was verrast door die keuze. Ik wist dat Hetty, de moeder van mijn vader, uit die Mansholtfamilie kwam en dat mijn vader dezelfde voornamen had als zijn opa die hij nooit persoonlijk had gekend, Ubbo Johan. Het bleek dat mijn vader zich, in zijn laatste jaren, in de Mansholtfamilie had verdiept; de ‘rode’ boeren uit Groningen. De neef van mijn oma, Sicco Mansholt, was na de Tweede Wereldoorlog jarenlang minister van Landbouw voor de PvdA geweest. Daarna was hij een nog bekender Eurocommissaris geworden in de toen net opgerichte Europese Gemeenschap. Maar ook ‘opa Derk’ was een strijdbaar socialist geweest, die bevriend was met de schrijver Multatuli en de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis. Met zijn Duitstalige achtergrond was hij een van de eerste lezers van de ideeën van Karl Marx.

Opa Derk was met zijn ouders in 1866 vanuit Noord-Duitsland naar Groningen verhuisd. Ik begreep opeens dat de naam Ubbo, die ik altijd wat vreemd had gevonden, uit  het Ostfriesische taalgebied kwam.

Mijn moeder had er wat moeite mee dat ‘haar Ubbo’ zou worden begraven op een klein kerkhofje in de Groningse klei, maar natuurlijk had ze ingestemd met zijn wens. De dag voor de begrafenis gingen we er kijken. Mijn moeder, haar zus Mieneke, mijn vrouw Katinka en onze kinderen Jens, Tijs en Jort. We reden op een kille dag in maart over de lange wegen door de polder, met aan weerskanten de kale vlakten bestaande uit zeeklei waarop zomers het graan groeide en verder langs dijk van de Westpolder bij de Waddenzee. De eerste boeren die hier gingen wonen hadden de dijken zelf, in 1875, opgeworpen, maar in de eerste jaren werden die nog geregeld doorbroken door de zee.

We maakten een korte stop bij ‘Fletum’, één van de boerderijen die de familie Mansholt daar vanaf de negentiende eeuw had bewoond. Het was een grote, mooie boerenhoeve met nog grotere graanschuren. Ook nu woonde er nog familie. We kregen daar een boek over de geschiedenis van de Westpolder. Vandaar kwamen we langs die andere roemruchte boerenhoeve ‘Torum’ waar Opa Derk en oma Aaltje hadden gewoond en waar later Sicco is geboren.

Op het, door bomen omzoomde, kerkhof in Vierhuizen bekeken we de graven. Er was een mooie plek gevonden voor mijn vader, langs de rand van het kerkhof en vlak achter zijn grootvader en naamgenoot, ‘opa Derk’, zijn vrouw Aaltje Mansholt – Dijkhuis en hun dochter, onze tante Theda. Er bevonden zich nog veel andere grote familiegraven met bekende Groningse namen als Louwes, Dijkhuis en Tonkes. Ik wilde meer weten van deze families, pioniers in dit gebied. Hier begon mijn zoektocht naar de familie Mansholt en de mensen die ze kenden.

Op de ochtend van Ubbo’s begrafenis lag mijn moeder Jennie dood in haar bed. Het boek over de Westpolder nog in haar hand. Ze had er enorm tegenop gezien om haar man te begraven.

Mijn zoon Tijs heeft zijn eigen herinneringen aan die moeilijke dagen, zoals hieronder valt te lezen.

Ik was zes toen mijn opa en oma binnen vijf dagen overleden. Heel veel weet ik er niet meer van, maar een aantal dingen staat me nog goed bij; het ritje op de dag voor de begrafenis bijvoorbeeld. Ik weet nog dat we door de uitgestrekte vlakten reden, vooral omdat ik het apart vond om achterin de auto naast oma te zitten. Ze zei op een gegeven moment: ‘Wat jammer dat Ubbo er niet bij is, hij had  het prachtig gevonden hier met elkaar.’ Waarop ik antwoordde: ‘Als Ubbo er nog was geweest, waren wij hier niet geweest.’

Ik weet dit nog omdat ik me meteen na deze opmerking erg schuldig voelde. Het was bijdehand, en ik wilde oma niet kwetsen. Gelukkig reageerde ze lief, zoals altijd, met een lach en de woorden: ‘Dat klopt helemaal Tijs’. Wat ik ook nog weet is dat ik me afvroeg waarom opa hier in Noord-Groningen, begraven wilde worden en niet in zijn woonplaats Oldeberkoop. Wie zou hem hier, zo ver weg (helemaal in de beleving van een kind), nog komen opzoeken? Gelukkig heb ik deze vraag voor me gehouden, want ik denk dat oma dit stiekem ook wel jammer vond.

Nu we steeds meer in onze familiegeschiedenis duiken snap ik de keuze van opa steeds beter. Niet alleen het kerkhofje is prachtig. Sinds we met het boek over mijn voorouders van de familie Mansholt bezig zijn, heb ik Noord-Groningen zelf ook ontdekt. In twintig minuten fietsen vanuit de stad Groningen kom je terecht in een prachtig open landschap waar je je in een soort niemandsland waant. Het maakt je hoofd leeg en verdrijft de drukte die de stad met zich meebrengt. Overal zijn dieren: zwanen, roofvogels en met een beetje geluk spot je een ree. Hier en daar zie je een boerderij. Het voelt als vrijheid. Ik denk dat opa misschien hetzelfde gevoel kreeg in deze prachtige omgeving en ik snap nu nog beter wat oma bedoelde met haar opmerking vijfentwintig jaar geleden.  

De dag van de begrafenis van opa kan ik me nog goed herinneren. Het is ochtend als pap onverwacht een telefoontje krijgt van zijn broer. Wij zitten aan de eettafel. Pap loopt naar de woonkamer om de telefoon op te nemen. Ik hoor hem alleen maar ’Nee, godverdomme!’ roepen. Iets wat pap nooit zou doen over de telefoon. Ik besefte meteen dat er iets echt mis was. Even later vertelde pap ons het nieuws. Oma was overleden.

Wij als kinderen zouden niet mee naar de begrafenis van opa, maar zouden naar onze oppas Hennie gaan. Ik weet nog goed dat pap uiteindelijk toch voor de deur bij Hennie stond om ons  mee te nemen. Ik ben hier achteraf blij mee.

Het woord grafstemming tijdens de begrafenis van opa is nog mild uitgedrukt. Iedereen die daar was hoorde het nieuws van oma nu ook. Surrealistisch, ik kan me bijna niet voorstellen hoe dit voor pap en de rest van de familie moet zijn geweest.

Een tijdje na de uitvaartdienst, bij het opruimen van het ouderlijk huis, vonden we drie grote hutkoffers op zolder. Daar bleken archiefstukken in te zitten van de familie Rahder, Voerman en Mansholt. Samen met schrijver Kees Opmeer en uitgever en ontwerper Albert Smit hebben we vanuit deze familiearchieven drie prachtige boeken samengesteld. We hebben veel aanvullend onderzoek gedaan, familieleden en andere deskundigen gesproken en nieuwe bronnen gevonden.

Het zijn persoonlijke verhalen geworden die een prachtig tijdsbeeld geven. Ieder met een uniek verhaal met veel nog niet eerder getoonde beelden. De eerste twee delen over de families Rahder en Voerman zijn al uitgegeven. Het verhaal over de familie Mansholt heeft u nu voor zich. 

Peter en Tijs Voerman

Ik plaats dit stukje nu weer ter ere van mijn geweldige vader (en opa).

Dit is een fragment uit boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt. Het is geschreven door Kees Opmeer en het is hier te koop.

Tijs bij het graf van opa Ubbo in Vierhuizen
Mijn vader en ik (1962)

‘Huize Blokland’ het familiehuis van de Rahders in Noordscheschut

‘Jonge’ Jan Rahder, de vader van mijn opa, is 25 jaar directeur geweest van de turffabriek, onder de naam Naamloze Vennootschap Rahder Machinale Turf. Dat besloeg de periode van 1898, na het overlijden van zijn broer Oude Jan, tot zijn dood in 1924. Hij mocht maar 66 jaar worden, maar nog altijd twee jaar ouder dan Oude Jan mocht worden.  

Het was verwarrend, twee broers die allebei Jan heetten. Jan was 24 toen hij nog een broertje kreeg, het 18e kind van het gezin. Zijn vader Coen vroeg zijn oudste zoon of hij later voor zijn jonge broertje wilde zorgen als dat nodig was. Blijkbaar voelde Coen al aan dat hij niet oud zou worden. Jan stemde daarmee in, maar vroeg zijn vader zijn broertje dan naar hem te vernoemen. Zo waren er twee Jannen in het gezin, ‘Oude’ Jan en ‘Jonge’ Jan.  

Jonge Jan was 17 toen hij met zijn moeder en de rest van het gezin naar Huize Blokland aan de sluis bij Noordscheschut verhuisde, na het overlijden van zijn vader Coen. Ze trokken in bij Oude Jan. Het huis waar ze toen woonden, Valkenheim, was niet meer dan een paar honderd meter verwijderd van Huize Blokland. Jonge Jan kon dus in zijn vertrouwde omgeving in Noordscheschut blijven wonen, tot zijn grote blijdschap.

Huize Blokland was al langer in het bezit van de familie Rahder. Het is de moeite waard om wat langer bij dit opvallende huis aan het Zwarte Dijkje stil te staan dat een prachtig uitzicht bood op het kanaal en omgeving en Noordscheschut extra aanzien gaf.

Coen Rahder jr., een oudere broer van Jonge Jan kocht in 1863 een stuk grond tussen de Hoogeveense vaart en de Coevorderstraatweg, ten westen van de ‘28e wijke’ wat nu het Zwarte Dijkje heet. De grond was in gebruik als boomgaard en moestuin en in bezit van Gesiena Warmes ‘landbouwersche en kasteleinsche’ in Hoogeveen. Nog in datzelfde jaar liet Coen jr. Huize Blokland op dat stuk grond bouwen. Niet lang daarna trad hij in het huwelijk met Tonia Habermehl en betrokken ze het pas gebouwde huis. Tonia was de dochter van een ‘laagveenvervener’ zoals dat enigszins besmuikt werd genoemd, en kwam uit het plaatsje Blokland in de provincie Utrecht.

In 1868 vertrok Coen jr. plotseling met zijn vrouw Tonia naar Amsterdam om zich in te zetten voor de wijnhandel van de familie die daar sinds 1775 was gevestigd, aan de Binnenkant. Uit een brief van zijn moeder van 19 februari 1868 aan haar kinderen op de kostschool bleek dat een verdrietige gebeurtenis de reden was van hun plotselinge vertrek uit Drenthe.

Gisteren was er een droevige melding. Ik was bij Tonia geweest toen de kleine Gottfried opeens zulke eene akelige benauwdheid kreeg. Hij was akelig maar dat ging weer voorbij en dat kindje was weer geheel beter en sliep ’s nachts in goede gezondheid. Maar ’s morgens, zij wilden juist gaan ontbijten, kreeg het weer zo’n benauwdheid waar het ineens in bleef. Zij kwamen mij roepen, maar het kindje was al dood toen zij het huis uitgingen om mij te halen. In 5 minuten was alles afgelopen. Vind gij dat niet allertreurigst? Zij zijn innig bedroefd, dat kunt u lieden zich voorstellen. Ik ga er straks weer naar toe.

Het jaar daarvoor was de vader van Tonia overleden en begin 1868 werd haar broer ernstig ziek. Hij leed aan de pleuris. Het overlijden van hun zoontje Gottfried was de druppel die de emmer deed overlopen. Tonia wilde weg uit de koude, winderige streken in Drenthe met al die nare herinneringen. Ze wilde naar Amsterdam waar haar schoonzusters al woonden en een nieuw leven beginnen. Coen jr. accepteerde een baan als wijnkoper bij zijn familie en zette ‘Blokland’ te koop.

Huize Blokland bleef jarenlang te koop staan. Er waren belangstellenden genoeg voor het huis maar tot verkoop kwam het niet, zodat  Oude Jan en de weduwe van Coen sr. met de jongste kinderen daar konden blijven wonen.

De herinneringen van Jan Heil, de al eerder genoemde kleinzoon van Oude Jan, geven een goed beeld van het huis. Hij kwam er vaak als jongetje logeren bij zijn opa Oude Jan. In de beleving van Jan Heil was het een sfeervol en gezellig landhuis met een eindeloos lange gang, veel kamers en een reusachtige keuken met koperen pomp en blauwe tegels. In de eetkamer hing een fraai bellekoord waarmee hij het dienstmeisje mocht roepen. Bij de bouw is in de gang een nis uitgespaard voor een staand horloge van de bekende maker van uurwerken uit de 18e eeuw, Pieter Morijn. Het is door de familie gekocht bij Hendrik Scholten & Zoon; zijn winkel ‘In de vlugge tijd’ bevond zich aan de Zeedijk in Amsterdam. Later vond het staande horloge een plek in het huis van Jan Heil.

Het huis staat aan een bocht waar het kanaal naar de sluis draait. Daardoor biedt het huis een mooi uitzicht in de lengterichting van het kanaal.

In de brief van Jan Heil lees ik:

Wanneer opa Jan ’s middags langs het kanaal van het veen thuis kwam kon hij al van verre zien dat oma Marg bij het theelichtje klaar zat.

Achter in de tuin van Huize Blokland stond een klokkenstoel. Deze klok werd in de volksmond ‘de Bengel’ genoemd. Vier keer per dag werd de klok op vaste tijden geluid. Dat gebeurde ook als ergens in de omgeving brand was uitgebroken. Vroeger stond de klok op het dak. De kinderen vonden het griezelig als ze dan ’s avonds in het donker de zolder op moesten om de klok te luiden. Door de trillingen traden er op den duur beschadigingen op aan het dak waarna de klok naar de tuin werd verhuisd.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden, 100 jaar vervening aan de Hoogeveense vaart’. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Eerste steen van Huize Blokland, in 1867 gelegd door de eerste eigenaren Coen Rahder Jr. en zijn vrouw Tonia Heabermehl
Blokland ligt nog steeds op een prachtige plek bij de sluis aan de Hoogeveense vaart

Tekening van Huize Blokland rond 1890 door Lena Heil (kleindochter van ‘oude’ Jan Rahder).