Wie en wat hebben Jan Voerman senior beïnvloed tijdens zijn verblijf in België?
In 1880-1881 staat Jan Voerman senior ingeschreven aan de Antwerpse academie om lessen te gaan volgen op de Winter- en Zomer cursus afdeling ‘natuur’. Hij gaat daar onder andere schilderen naar model leren onder Karel Verlat. Verlat was een groot voorstander van licht-donker contrasten. Het was op de Antwerpse academie, evenals elders, in die tijd gebruikelijk om modellen in zeventiende-eeuwse kostuums te schilderen. Na Antwerpen ging Voerman enige tijd naar Brussel, waar veel Nederlanders werkten of leerling aan de academie waren.
Wat zag Jan Voerman sr. allemaal in die tijd in België? Wat inspireerde en beïnvloedde hem? In de tentoonstelling Halverwege Parijs toont het museum werken uit de Barat-Venker collectie die Voerman senior in zijn tijd in België zou hebben kunnen gezien. Daarnaast ziet u werk van Voerman senior met sporen van die beïnvloeding. De tentoonstelling komt in samenwerking met Bruno Barat tot stand.
De oom van mijn oma, Bert Mansholt, en tante Wabien kregen, nadat ze in boerderij ‘Torum’ gingen wonen, kort na elkaar vijf kinderen. Op dertien september 1908 werd Sicco geboren. De eerste jaren wordt Sicco door de familie ‘Koosje’ genoemd. Op dat moment kon niemand nog vermoeden dat hij de trots van de familie zou worden. Maar hoe verrassend was dat eigenlijk? Niet zo heel erg als we kijken naar de familie waar hij uit voortkwam. Zijn scherpe verstand, boerenbloed, sociale bewogenheid en politiek inzicht vormden een bijzonder mix die van hem een groot landbouwhervormer maakten. Zijn jeugd was zijn basis. In zijn eigen woorden:
…Ik heb het gevoel dat het de belangrijkste periode is geweest, een tijd waarin je hebt leren zien, voelen en denken…
Er is al veel over hem geschreven. Het heeft geen zin dat allemaal te herhalen. Door zijn voorouders te beschrijven wordt in ieder geval duidelijk uit wat voor nest hij voortkwam. En vanuit dit familieperspectief met persoonlijke verhalen kan hier en daar nog wat meer kleur aan zijn levensloop worden gegeven.
Veelzeggend was hoe hij terugkeek op zijn tijd in de Westpolder. Herinneringen die hij aan het eind van zijn leven aan het papier heeft toevertrouwd. Hij eindigde met:
…De Westpolder? Dat was de wereld. Een heel mooie een onvergetelijke wereld!
Liefde voor de natuur
Sicco bezocht de lagere school in Vierhuizen, van meester Winter en juf Winter, vader en dochter. De eerste drie klassen zaten bij elkaar in één lokaal waar juf Winter de scepter zwaaide. In zijn herinnering waren dat dertig of veertig kinderen. Toch heerste er rust en orde.
…Je haalde het eenvoudig niet in je hoofd om wanorde te schoppen. En je was eraan gewend stil in je bank te zitten en als je dan toch een keer naar ‘achter’ moest, dan stak je je vinger op…
Vanaf de vierde klas kwam hij bij meester Winter terecht. Pas later besefte Sicco hoeveel hij van hem heeft geleerd en hoeveel liefde voor de natuur deze meester hem heeft bijgebracht. Deze liefde zou de grondslag vormen voor een belangrijk keerpunt in zijn leven.
De lessen over de natuur stonden hem op latere leeftijd nog steeds bij. De donderdagmiddag was voor deze lessen ingeruimd.
…Dan moesten we de planten met wortel en bloem meenemen en stiekeltjes en kikkerdril in jampotjes en kevers, torren, duizendpoten en krabben in doosjes of in de hand geklemd. Alles wat we vonden op weg naar school…
Vanuit het raam van zijn school kon hij het kleine kerkhof zien liggen waar veel familieleden zouden worden begraven, waaronder zijn opa Derk. Op stormachtige middagen in de herfst zag hij de takken van de bomen rond het kerkhof wild heen en weer zwiepen. Dan droomde hij weg naar de Waddenzee. Zou de dijk het houden? Hij voelde de spanning in zijn maag. Als elke Groningse jongen kende hij het gevaar van overstromingen die al eeuwenlang het vlakke land hadden geteisterd. Vanuit school nam hij op zo’n dag niet de gebruikelijke weg naar huis, maar koos hij voor de dijk die niet ver van de boerderij lag. Tegen de storm in zwoegend zag hij hoe de hoge golven met schuimkoppen tegen de bovenkant van de dijk aansloegen. Het stelde hem gerust. Nu zag hij met eigen ogen hoe sterk de dijk was.
Levendige herinneringen had hij ook aan het werk op de boerderij. De mooiste tijd voor hem was de tijd dat het dorsen begon. Hij wist dan niet hoe snel hij van school naar de boerderij moest rennen. Urenlang kon hij gefascineerd naar de dorsmachine kijken, de rode gloed van het vuur en het gesis van de stoom. Als de arbeiders op het land aan het werk waren ging hij als het even kon met de schaapjongen mee die koffie rondbracht met een grote ketel op zijn rug. De mannen vonden het mooi wanneer je van zover kwam lopen om koffie te brengen. Het gaf Sicco een fijn gevoel.
…Mooi vond ik ook de tijd van het ploegen op wintervoor. Dan was het vaak wat mistig en heel stil. Je liep dan als kind mee door de voor achter de ploeg en keek hoe de mooie grond omkrulde. Af en toe hoorde je een knars van een schelp en natuurlijk het korte geroep van de meeuwen achter je. Je rook het zweet van de paarden en je voelde je gelukkig…
Met spijt schreef Sicco hoe het allemaal was verdwenen, dat eenvoudige leven in de polder waar altijd wat te beleven was.
… Ik herinner me nog goed hoe je dan op een mooie voorjaarsmorgen op Zondag met je ouders en beide zusters en broers op de dijk zat en over het wad tuurde. Je keek niet alleen, maar je hoorde het wad en je rook het. De lange koperen verrekijker natuurlijk mee en je keek naar de in de warmte trillende duinen van Schiermonnikoog. En als je dan vanuit de verte het doffe dreunen van een motor van een vissersboot in Zoutkamp hoorde kwam er een verlangen ook de zee op te gaan naar verre onbekende landen…
Foto: Het gezin van Bert en Wabien Mansholt-Andreae, Sicco staat 2e van rechts achter zijn moeder
Dit is een fragment uit het boek: “Uit Zeeklei gebakken” het is hier te bestellen
Coen Rahder (1812-1872, vervener die vanuit Amsterdam in Nieuweroord ging wonen) was er meer dan ooit van overtuigd dat hij zijn bedrijf moest moderniseren. Hij had ook niet veel keus, want de concurrentie in de turfwinning was groot. Vooral zijn oude partner Andries de Wilde was inmiddels een grote concurrent geworden. Uit een andere hoek ontstond bovendien een nieuwe dreiging. Langzamerhand begon de steenkool aan een opmars. Het was de hoogste tijd om stappen te zetten richting daadwerkelijke vernieuwing van zijn bedrijf.
Voor de nieuwste ontwikkelingen moest je in Frankrijk zijn. Coen was daar al een aantal keren geweest, eerst als wijnhandelaar en later als vervener. Hij had daar inmiddels goede contacten opgebouwd en de Franse taal goed onder de knie gekregen.
Hij besloot om in 1862 met zijn tweede zoon Herbert, 27 jaar, naar Parijs af te reizen. Herbert en hij leken in veel opzichten op elkaar. Misschien dat het daarom later ging botsen. Allebei ongedurige types, leergierig en altijd op zoek naar verandering en avontuur. Bovendien sprak Herbert net als zijn vader toen al een aardig mondje Frans.
Het was zomer toen ze vertrokken. Het was een lange reis vanuit Drenthe. Om te beginnen moesten ze door de vele sluizen met de trekschuit naar Meppel dat in die tijd het Rotterdam van Drenthe werd genoemd. Vandaar stapten ze op een groter schip dat over de Zuiderzee naar Amsterdam voer. Vandaar ging het verder met de trein naar Rotterdam. Het was niet mogelijk om vanuit Rotterdam met de trein verder naar het zuiden te reizen. Eerst moesten ze met de boot het brede Hollands Diep oversteken om daarna via Antwerpen verder met de trein naar Parijs te reizen. Pas toen in 1872 de Moerdijkbrug gereed kwam, werd de reis naar Frankrijk aanzienlijk korter.
Na een vermoeiende reis van enkele dagen kwamen beide heren op het Gard du Nord van de lichtstad Parijs aan. Parijs werd zo genoemd vanwege de overdadige verlichting van de brede lanen en monumentale gebouwen. De lantaarns brandden op gas dat goedkoop kon worden vervaardigd uit turf. Vader en zoon hadden veel interesse in deze vinding, maar hun aandacht ging allereerst uit naar het maken van samengeperste turf en turfcokes die aantrekkelijk waren voor de opkomende industrie. De nieuwe stoommachines en ook stoomtreinen hadden grote behoefte aan brandstof met een hoge verhitting die langdurig brandde. Diepliggend dargveen was hiervoor het meest geschikt. Dat wist Coen als geen ander. Was het zijn vooruitziende blik die ervoor had gezorgd dat hij na de boedelscheiding met Andries de Wilde de beschikking had gekregen over de gebieden met veel dargveen?
Vader en zoon bezochten de veengronden ten noorden van Parijs aan het kanaal de Ourq bij Meaux. Daar werd al gewerkt met stoommachines die het veen snel en efficiënt konden ontginnen. De Fransen beschikten ook al over machines die de turf konden samenpersen waardoor het net als steenkool langer brandde. Coen en Herbert zogen de nieuw verworven informatie als sponsen in zich op.
Dit is een fragment uit het boek: Hoe de Rahders Drenthe veranderden”, het boek is hier te bestellen.