Jenny Voerman – Rahder (1930-1996) dochter van ‘het veen’

In 1992 hield mijn moeder Jenny een lezing over de rol van haar familie Rahder als verveners en ontginners van landbouwgrond. De ondertitel van haar lezing was: Een periode van ruim 100 jaar, waarin leden van de familie Rahder in Drenthe hebben verveend en bijgedragen hebben om land te ontginnen voor landbouw (1850 – 1965).  Zij hield deze lezing voor de Seniorenacademie in Groningen.

Veel informatie over de familie Rahder en hun bedrijf heb ik uit deze lezing kunnen halen. Ik herkende de geschiedenislerares in mijn moeder; de veelheid aan historische feiten, de gedegenheid waarmee haar inleiding was opgebouwd en de bewondering en liefde voor haar vader, Jaap Rahder die het einde van het familiebedrijf moest meemaken. Wat mij vooral trof was de indringende wijze waarop zij beschreef hoe haar vader als jonge man door het plotselinge overlijden van zijn vader min of meer gedwongen werd het bedrijf over te nemen. Tot die tijd was het een bloeiend bedrijf geweest, maar toen al kondigde het verval zich aan. Tragisch was dat mijn opa daar niets aan kon doen. Hij probeerde er het beste van te maken.

Vaak zal hij nog gedacht hebben aan die gelukkige jeugdjaren in Noordscheschut, waarin hij meemaakte hoe zijn vader, ‘Jonge Jan’, het bedrijf leidde. Met mijn opa Jaap voel ik veel verwantschap. Veel van hem zie ik in mijzelf en mijn kinderen terug. Ongetwijfeld is de tijd dat ik als peuter bij hem heb gewoond daar niet vreemd aan. 

Ter herinnering aan mijn moeder Jenny die vandaag 28 jaar geleden overleed.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderen”, geschreven door Kees Opmeer. Een boek met veel materiaal uit het familie archief. Het boek won in 2020 de publieksprijs van de Drentse Historische Vereniging en is hier nog te koop.

Mijn moeder (2e van links) met haar moeder en zusjes

Het kerkhofje van Vierhuizen

Vandaag (13 maart 2024) is het 28 jaar geleden dat mijn vader Ubbo, Johan Voerman (1926-1996), plotseling stierf. In het boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt staan de herinneringen aan zijn dood van mij en mij zoon Tijs beschreven.

In mijn jeugd hoorde ik vaak de verhalen over mijn familie: de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman en de verveners, de familie Rahder. Het huis hing vol met schilderijen van de Voermannen en mijn moeder had een grote bibliotheek met Rahderboeken. Pas na de plotselinge dood van mijn vader leerde ik de familie Mansholt goed kennen.

We kwamen als gezin bijeen om mijn vader te gedenken, afscheid te nemen en de begrafenis te regelen. Mijn moeder vertelde dat hij in het kleine dorpje Vierhuizen in Noordwest-Groningen begraven wilde worden. Er is een klein kerkhof met vele leden van de familie Mansholt die daar in grote boerderijen in de Westpolder hebben gewoond.

Ik was verrast door die keuze. Ik wist dat Hetty, de moeder van mijn vader, uit die Mansholtfamilie kwam en dat mijn vader dezelfde voornamen had als zijn opa die hij nooit persoonlijk had gekend, Ubbo Johan. Het bleek dat mijn vader zich, in zijn laatste jaren, in de Mansholtfamilie had verdiept; de ‘rode’ boeren uit Groningen. De neef van mijn oma, Sicco Mansholt, was na de Tweede Wereldoorlog jarenlang minister van Landbouw voor de PvdA geweest. Daarna was hij een nog bekender Eurocommissaris geworden in de toen net opgerichte Europese Gemeenschap. Maar ook ‘opa Derk’ was een strijdbaar socialist geweest, die bevriend was met de schrijver Multatuli en de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis. Met zijn Duitstalige achtergrond was hij een van de eerste lezers van de ideeën van Karl Marx.

Opa Derk was met zijn ouders in 1866 vanuit Noord-Duitsland naar Groningen verhuisd. Ik begreep opeens dat de naam Ubbo, die ik altijd wat vreemd had gevonden, uit  het Ostfriesische taalgebied kwam.

Mijn moeder had er wat moeite mee dat ‘haar Ubbo’ zou worden begraven op een klein kerkhofje in de Groningse klei, maar natuurlijk had ze ingestemd met zijn wens. De dag voor de begrafenis gingen we er kijken. Mijn moeder, haar zus Mieneke, mijn vrouw Katinka en onze kinderen Jens, Tijs en Jort. We reden op een kille dag in maart over de lange wegen door de polder, met aan weerskanten de kale vlakten bestaande uit zeeklei waarop zomers het graan groeide en verder langs dijk van de Westpolder bij de Waddenzee. De eerste boeren die hier gingen wonen hadden de dijken zelf, in 1875, opgeworpen, maar in de eerste jaren werden die nog geregeld doorbroken door de zee.

We maakten een korte stop bij ‘Fletum’, één van de boerderijen die de familie Mansholt daar vanaf de negentiende eeuw had bewoond. Het was een grote, mooie boerenhoeve met nog grotere graanschuren. Ook nu woonde er nog familie. We kregen daar een boek over de geschiedenis van de Westpolder. Vandaar kwamen we langs die andere roemruchte boerenhoeve ‘Torum’ waar Opa Derk en oma Aaltje hadden gewoond en waar later Sicco is geboren.

Op het, door bomen omzoomde, kerkhof in Vierhuizen bekeken we de graven. Er was een mooie plek gevonden voor mijn vader, langs de rand van het kerkhof en vlak achter zijn grootvader en naamgenoot, ‘opa Derk’, zijn vrouw Aaltje Mansholt – Dijkhuis en hun dochter, onze tante Theda. Er bevonden zich nog veel andere grote familiegraven met bekende Groningse namen als Louwes, Dijkhuis en Tonkes. Ik wilde meer weten van deze families, pioniers in dit gebied. Hier begon mijn zoektocht naar de familie Mansholt en de mensen die ze kenden.

Op de ochtend van Ubbo’s begrafenis lag mijn moeder Jennie dood in haar bed. Het boek over de Westpolder nog in haar hand. Ze had er enorm tegenop gezien om haar man te begraven.

Mijn zoon Tijs heeft zijn eigen herinneringen aan die moeilijke dagen, zoals hieronder valt te lezen.

Ik was zes toen mijn opa en oma binnen vijf dagen overleden. Heel veel weet ik er niet meer van, maar een aantal dingen staat me nog goed bij; het ritje op de dag voor de begrafenis bijvoorbeeld. Ik weet nog dat we door de uitgestrekte vlakten reden, vooral omdat ik het apart vond om achterin de auto naast oma te zitten. Ze zei op een gegeven moment: ‘Wat jammer dat Ubbo er niet bij is, hij had  het prachtig gevonden hier met elkaar.’ Waarop ik antwoordde: ‘Als Ubbo er nog was geweest, waren wij hier niet geweest.’

Ik weet dit nog omdat ik me meteen na deze opmerking erg schuldig voelde. Het was bijdehand, en ik wilde oma niet kwetsen. Gelukkig reageerde ze lief, zoals altijd, met een lach en de woorden: ‘Dat klopt helemaal Tijs’. Wat ik ook nog weet is dat ik me afvroeg waarom opa hier in Noord-Groningen, begraven wilde worden en niet in zijn woonplaats Oldeberkoop. Wie zou hem hier, zo ver weg (helemaal in de beleving van een kind), nog komen opzoeken? Gelukkig heb ik deze vraag voor me gehouden, want ik denk dat oma dit stiekem ook wel jammer vond.

Nu we steeds meer in onze familiegeschiedenis duiken snap ik de keuze van opa steeds beter. Niet alleen het kerkhofje is prachtig. Sinds we met het boek over mijn voorouders van de familie Mansholt bezig zijn, heb ik Noord-Groningen zelf ook ontdekt. In twintig minuten fietsen vanuit de stad Groningen kom je terecht in een prachtig open landschap waar je je in een soort niemandsland waant. Het maakt je hoofd leeg en verdrijft de drukte die de stad met zich meebrengt. Overal zijn dieren: zwanen, roofvogels en met een beetje geluk spot je een ree. Hier en daar zie je een boerderij. Het voelt als vrijheid. Ik denk dat opa misschien hetzelfde gevoel kreeg in deze prachtige omgeving en ik snap nu nog beter wat oma bedoelde met haar opmerking vijfentwintig jaar geleden.  

De dag van de begrafenis van opa kan ik me nog goed herinneren. Het is ochtend als pap onverwacht een telefoontje krijgt van zijn broer. Wij zitten aan de eettafel. Pap loopt naar de woonkamer om de telefoon op te nemen. Ik hoor hem alleen maar ’Nee, godverdomme!’ roepen. Iets wat pap nooit zou doen over de telefoon. Ik besefte meteen dat er iets echt mis was. Even later vertelde pap ons het nieuws. Oma was overleden.

Wij als kinderen zouden niet mee naar de begrafenis van opa, maar zouden naar onze oppas Hennie gaan. Ik weet nog goed dat pap uiteindelijk toch voor de deur bij Hennie stond om ons  mee te nemen. Ik ben hier achteraf blij mee.

Het woord grafstemming tijdens de begrafenis van opa is nog mild uitgedrukt. Iedereen die daar was hoorde het nieuws van oma nu ook. Surrealistisch, ik kan me bijna niet voorstellen hoe dit voor pap en de rest van de familie moet zijn geweest.

Een tijdje na de uitvaartdienst, bij het opruimen van het ouderlijk huis, vonden we drie grote hutkoffers op zolder. Daar bleken archiefstukken in te zitten van de familie Rahder, Voerman en Mansholt. Samen met schrijver Kees Opmeer en uitgever en ontwerper Albert Smit hebben we vanuit deze familiearchieven drie prachtige boeken samengesteld. We hebben veel aanvullend onderzoek gedaan, familieleden en andere deskundigen gesproken en nieuwe bronnen gevonden.

Het zijn persoonlijke verhalen geworden die een prachtig tijdsbeeld geven. Ieder met een uniek verhaal met veel nog niet eerder getoonde beelden. De eerste twee delen over de families Rahder en Voerman zijn al uitgegeven. Het verhaal over de familie Mansholt heeft u nu voor zich. 

Peter en Tijs Voerman

Ik plaats dit stukje nu weer ter ere van mijn geweldige vader (en opa).

Dit is een fragment uit boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt. Het is geschreven door Kees Opmeer en het is hier te koop.

Tijs bij het graf van opa Ubbo in Vierhuizen
Mijn vader en ik (1962)

‘Huize Blokland’ het familiehuis van de Rahders in Noordscheschut

‘Jonge’ Jan Rahder, de vader van mijn opa, is 25 jaar directeur geweest van de turffabriek, onder de naam Naamloze Vennootschap Rahder Machinale Turf. Dat besloeg de periode van 1898, na het overlijden van zijn broer Oude Jan, tot zijn dood in 1924. Hij mocht maar 66 jaar worden, maar nog altijd twee jaar ouder dan Oude Jan mocht worden.  

Het was verwarrend, twee broers die allebei Jan heetten. Jan was 24 toen hij nog een broertje kreeg, het 18e kind van het gezin. Zijn vader Coen vroeg zijn oudste zoon of hij later voor zijn jonge broertje wilde zorgen als dat nodig was. Blijkbaar voelde Coen al aan dat hij niet oud zou worden. Jan stemde daarmee in, maar vroeg zijn vader zijn broertje dan naar hem te vernoemen. Zo waren er twee Jannen in het gezin, ‘Oude’ Jan en ‘Jonge’ Jan.  

Jonge Jan was 17 toen hij met zijn moeder en de rest van het gezin naar Huize Blokland aan de sluis bij Noordscheschut verhuisde, na het overlijden van zijn vader Coen. Ze trokken in bij Oude Jan. Het huis waar ze toen woonden, Valkenheim, was niet meer dan een paar honderd meter verwijderd van Huize Blokland. Jonge Jan kon dus in zijn vertrouwde omgeving in Noordscheschut blijven wonen, tot zijn grote blijdschap.

Huize Blokland was al langer in het bezit van de familie Rahder. Het is de moeite waard om wat langer bij dit opvallende huis aan het Zwarte Dijkje stil te staan dat een prachtig uitzicht bood op het kanaal en omgeving en Noordscheschut extra aanzien gaf.

Coen Rahder jr., een oudere broer van Jonge Jan kocht in 1863 een stuk grond tussen de Hoogeveense vaart en de Coevorderstraatweg, ten westen van de ‘28e wijke’ wat nu het Zwarte Dijkje heet. De grond was in gebruik als boomgaard en moestuin en in bezit van Gesiena Warmes ‘landbouwersche en kasteleinsche’ in Hoogeveen. Nog in datzelfde jaar liet Coen jr. Huize Blokland op dat stuk grond bouwen. Niet lang daarna trad hij in het huwelijk met Tonia Habermehl en betrokken ze het pas gebouwde huis. Tonia was de dochter van een ‘laagveenvervener’ zoals dat enigszins besmuikt werd genoemd, en kwam uit het plaatsje Blokland in de provincie Utrecht.

In 1868 vertrok Coen jr. plotseling met zijn vrouw Tonia naar Amsterdam om zich in te zetten voor de wijnhandel van de familie die daar sinds 1775 was gevestigd, aan de Binnenkant. Uit een brief van zijn moeder van 19 februari 1868 aan haar kinderen op de kostschool bleek dat een verdrietige gebeurtenis de reden was van hun plotselinge vertrek uit Drenthe.

Gisteren was er een droevige melding. Ik was bij Tonia geweest toen de kleine Gottfried opeens zulke eene akelige benauwdheid kreeg. Hij was akelig maar dat ging weer voorbij en dat kindje was weer geheel beter en sliep ’s nachts in goede gezondheid. Maar ’s morgens, zij wilden juist gaan ontbijten, kreeg het weer zo’n benauwdheid waar het ineens in bleef. Zij kwamen mij roepen, maar het kindje was al dood toen zij het huis uitgingen om mij te halen. In 5 minuten was alles afgelopen. Vind gij dat niet allertreurigst? Zij zijn innig bedroefd, dat kunt u lieden zich voorstellen. Ik ga er straks weer naar toe.

Het jaar daarvoor was de vader van Tonia overleden en begin 1868 werd haar broer ernstig ziek. Hij leed aan de pleuris. Het overlijden van hun zoontje Gottfried was de druppel die de emmer deed overlopen. Tonia wilde weg uit de koude, winderige streken in Drenthe met al die nare herinneringen. Ze wilde naar Amsterdam waar haar schoonzusters al woonden en een nieuw leven beginnen. Coen jr. accepteerde een baan als wijnkoper bij zijn familie en zette ‘Blokland’ te koop.

Huize Blokland bleef jarenlang te koop staan. Er waren belangstellenden genoeg voor het huis maar tot verkoop kwam het niet, zodat  Oude Jan en de weduwe van Coen sr. met de jongste kinderen daar konden blijven wonen.

De herinneringen van Jan Heil, de al eerder genoemde kleinzoon van Oude Jan, geven een goed beeld van het huis. Hij kwam er vaak als jongetje logeren bij zijn opa Oude Jan. In de beleving van Jan Heil was het een sfeervol en gezellig landhuis met een eindeloos lange gang, veel kamers en een reusachtige keuken met koperen pomp en blauwe tegels. In de eetkamer hing een fraai bellekoord waarmee hij het dienstmeisje mocht roepen. Bij de bouw is in de gang een nis uitgespaard voor een staand horloge van de bekende maker van uurwerken uit de 18e eeuw, Pieter Morijn. Het is door de familie gekocht bij Hendrik Scholten & Zoon; zijn winkel ‘In de vlugge tijd’ bevond zich aan de Zeedijk in Amsterdam. Later vond het staande horloge een plek in het huis van Jan Heil.

Het huis staat aan een bocht waar het kanaal naar de sluis draait. Daardoor biedt het huis een mooi uitzicht in de lengterichting van het kanaal.

In de brief van Jan Heil lees ik:

Wanneer opa Jan ’s middags langs het kanaal van het veen thuis kwam kon hij al van verre zien dat oma Marg bij het theelichtje klaar zat.

Achter in de tuin van Huize Blokland stond een klokkenstoel. Deze klok werd in de volksmond ‘de Bengel’ genoemd. Vier keer per dag werd de klok op vaste tijden geluid. Dat gebeurde ook als ergens in de omgeving brand was uitgebroken. Vroeger stond de klok op het dak. De kinderen vonden het griezelig als ze dan ’s avonds in het donker de zolder op moesten om de klok te luiden. Door de trillingen traden er op den duur beschadigingen op aan het dak waarna de klok naar de tuin werd verhuisd.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden, 100 jaar vervening aan de Hoogeveense vaart’. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Eerste steen van Huize Blokland, in 1867 gelegd door de eerste eigenaren Coen Rahder Jr. en zijn vrouw Tonia Heabermehl
Blokland ligt nog steeds op een prachtige plek bij de sluis aan de Hoogeveense vaart

Tekening van Huize Blokland rond 1890 door Lena Heil (kleindochter van ‘oude’ Jan Rahder).