De families Verkade en Rahder en hun buitenplaats aan de Vecht (en Angstel)

Voor veel gefortuneerde Amsterdammers was de Vechtstreek populair: het was dicht bij Amsterdam en bood veel rust, ruimte en frisse lucht. Ook was het gebied interessant omdat ondernemers en kooplui er geld konden verdienen. Boerderijen met veel land en baksteen- en dakpanfabriekjes vormden een goede investering. De aanleg van een jaagpad in 1628 en het afsnijden van een paar Vechtbochten maakte de reis korter en aantrekkelijker: In 4 uur kon men vanuit de stad bij de buitenplaats zijn. De reis ging van de Amstel via binnenwateren als de Holendrecht en de Angstel naar de Nieuwe Wetering. Hier, bij Nieuwersluis, kwam men op de Vecht.

Twee keer per jaar vond een grote verhuizing plaats, want veel meubels, linnengoed, servies en schilderijen werden in mei van uit het grachtenpand meegenomen naar de buitenplaats, en in de herfst weer terug.

De buitenplaatsen zorgden er met hun nutstuinen, karpervijvers en boomgaarden voor dat de eigenaren in de stad het hele jaar gezond voedsel hadden.

De zakenfamilies Verkade en Rahder hebben beide tijdelijk in  een buitenplaats in de Vechtstreek gewoond. Ericus Verkade 1835-1907) oprichter van de Verkade fabrieken ging er in 1881 wonen omdat zijn vrouw Eduarda Verkade – Koning zo verlangde naar een huis in de natuur. Ze was geboren op de Burcht te Wedde en voelde zich niet thuis in Amsterdam. Ericus huurde derhalve de buitenplaats Klein Boom & Bosch bij Breukelen. Er is later door Wenckenbach ook nog een Verkadeplaatje gemaakt van dit buiten voor het album de Vecht. In 1883 vertrok het gezin alweer naar de Zaanstreek alwaar ook de Verkadefabrieken stonden.

Verkadeplaatje van Huize Boom en Bosch

J.C. (Coen) Rahder (1812-1872) was wijnkoper te Amsterdam. Met zijn familie woonde hij daar aan de Buitenkant in een groot pakhuis. Ook de echtgenoot van Coen, Willemina Petronella Cornelia Van Voorthuijsen wilde niet meer in de stad wonen vanwege de stank in de grachten en de vele ziektes. Coen kocht in 1843 de buitenplaats Valck en Heining aan de Angstel. Tegenover dit buiten woonden aan de noordzijde op ‘Geinwensch’  zijn schoonouders reder Jan van Voorthuijsen en jonkvrouw Anna Maria de Villeneuve

Drie kinderen werden er geboren. In 1849 vertrok het gezin alweer omdat Coen veengebieden had aangekocht in Drenthe, ten oosten van Hoogeveen. Na een kort verblijf bij Dedemsvaart liet Coen een huis bouwen dat hij ‘Nieuweroord’ liet noemen. Coen kreeg echter ruzie met zijn zakenpartner Andries de Wilde en moest uit Nieuweroord vetrekken. Hij liet in 1860 bij Noordscheschut een nieuw huis bouwen. Hij noemde dat Valkenheim ter herinnering aan het buiten Valck en Heining.

Buitenplaats Klein Boom en Bosch

Buitenplaats Valck en Heining te Baambrugge

De zussen Fem en Gre Uiterwijk

In dit verhaal is te lezen hoe Hendrik Uiterwijk, kapper uit Hoogeveen, een partij opricht die het opneemt voor de zwakkeren. Daarmee haalt hij in 1919 ineens 3 zetels in de gemeenteraad. Hendrik sterft op jonge leeftijd.

Het gezin Uiterwijk met 2 dochters en een jonge zoon krijg het moeilijk in die jaren na zijn dood. oudste dochter Fem (mijn oma) is diep bedroeft dat haar vader zo plots uit haar leven verdwijnt. Ze is 22 jaar en studeert nog op de kweekschool in Meppel. Ze zal snel zelf haar geld moeten verdienen. Fem is teleurgesteld dat Hendriks vele vrienden na zijn dood niet meer naar zijn gezin omkijken. Hendrik laat zijn gezin berooid achter. Hendrik was nooit met geld. Hij heeft niet gespaard. De les is dat je er uiteindelijk alleen voor staat. Zus Margreet kan verpleging studeren in het verre Groningen met een beurs van de Remonstrantse kerk. Haar uitzet met verpleegsters uniformeren wordt door moeder Uiterwijk en Fem zelf genaaid. Het gezin leeft in armoede, maar de dochters zorgen voor wat inkomen. Ondanks alle strijd van vader Hendrik voor betere regelingen voor de armen is er nog steeds geen sociaal vangnet. Geen staatspensioen. In 1939 sterft zoon Hendrik Jr. op zijn 18e jaar aan een blindedarm ontsteking. Weduwe Elisabeth Uiterwijk-Haarsma hoort het bericht op haar ziekbed en ze sterft in hetzelfde jaar op 59 jarige leeftijd. Het overlijdensbericht komt van de gemeente Groningen en is ingeschreven in Hoogeveen. Ze is in haar laatste maanden verpleegd door dochter Gré.

Fem trouwt met Jaap Rahder . Lees hier meer over het huwelijk van mijn grootouders.

Gre zal in december 1936 trouwen met Jan van Oven. Na een aantal omzwervingen, Jan werkt in verschillende stationsrestaurants, gaan ze wonen in Beetsterzwaag. Jan wordt kok op kinder-revalidatiecentrum Lyndensteijn waar ook mijn vader werkt. Na de vroege dood van mijn grootouders is het erg leuk dat een oud-tante en oud-oom vlakbij wonen. Als Jan overlijdt gaat Gre het hofje van de remonstrantse gemeenschap in de stad Groningen wonen.

Tante Gre van Oven – Uiterwijk als leerlingverpleegster

Jan van Oven, later kok

Jenny Voerman – Rahder (1930-1996) dochter van ‘het veen’

In 1992 hield mijn moeder Jenny een lezing over de rol van haar familie Rahder als verveners en ontginners van landbouwgrond. De ondertitel van haar lezing was: Een periode van ruim 100 jaar, waarin leden van de familie Rahder in Drenthe hebben verveend en bijgedragen hebben om land te ontginnen voor landbouw (1850 – 1965).  Zij hield deze lezing voor de Seniorenacademie in Groningen.

Veel informatie over de familie Rahder en hun bedrijf heb ik uit deze lezing kunnen halen. Ik herkende de geschiedenislerares in mijn moeder; de veelheid aan historische feiten, de gedegenheid waarmee haar inleiding was opgebouwd en de bewondering en liefde voor haar vader, Jaap Rahder die het einde van het familiebedrijf moest meemaken. Wat mij vooral trof was de indringende wijze waarop zij beschreef hoe haar vader als jonge man door het plotselinge overlijden van zijn vader min of meer gedwongen werd het bedrijf over te nemen. Tot die tijd was het een bloeiend bedrijf geweest, maar toen al kondigde het verval zich aan. Tragisch was dat mijn opa daar niets aan kon doen. Hij probeerde er het beste van te maken.

Vaak zal hij nog gedacht hebben aan die gelukkige jeugdjaren in Noordscheschut, waarin hij meemaakte hoe zijn vader, ‘Jonge Jan’, het bedrijf leidde. Met mijn opa Jaap voel ik veel verwantschap. Veel van hem zie ik in mijzelf en mijn kinderen terug. Ongetwijfeld is de tijd dat ik als peuter bij hem heb gewoond daar niet vreemd aan. 

Ter herinnering aan mijn moeder Jenny die vandaag 28 jaar geleden overleed.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderen”, geschreven door Kees Opmeer. Een boek met veel materiaal uit het familie archief. Het boek won in 2020 de publieksprijs van de Drentse Historische Vereniging en is hier nog te koop.

Mijn moeder (2e van links) met haar moeder en zusjes

‘Huize Blokland’ het familiehuis van de Rahders in Noordscheschut

‘Jonge’ Jan Rahder, de vader van mijn opa, is 25 jaar directeur geweest van de turffabriek, onder de naam Naamloze Vennootschap Rahder Machinale Turf. Dat besloeg de periode van 1898, na het overlijden van zijn broer Oude Jan, tot zijn dood in 1924. Hij mocht maar 66 jaar worden, maar nog altijd twee jaar ouder dan Oude Jan mocht worden.  

Het was verwarrend, twee broers die allebei Jan heetten. Jan was 24 toen hij nog een broertje kreeg, het 18e kind van het gezin. Zijn vader Coen vroeg zijn oudste zoon of hij later voor zijn jonge broertje wilde zorgen als dat nodig was. Blijkbaar voelde Coen al aan dat hij niet oud zou worden. Jan stemde daarmee in, maar vroeg zijn vader zijn broertje dan naar hem te vernoemen. Zo waren er twee Jannen in het gezin, ‘Oude’ Jan en ‘Jonge’ Jan.  

Jonge Jan was 17 toen hij met zijn moeder en de rest van het gezin naar Huize Blokland aan de sluis bij Noordscheschut verhuisde, na het overlijden van zijn vader Coen. Ze trokken in bij Oude Jan. Het huis waar ze toen woonden, Valkenheim, was niet meer dan een paar honderd meter verwijderd van Huize Blokland. Jonge Jan kon dus in zijn vertrouwde omgeving in Noordscheschut blijven wonen, tot zijn grote blijdschap.

Huize Blokland was al langer in het bezit van de familie Rahder. Het is de moeite waard om wat langer bij dit opvallende huis aan het Zwarte Dijkje stil te staan dat een prachtig uitzicht bood op het kanaal en omgeving en Noordscheschut extra aanzien gaf.

Coen Rahder jr., een oudere broer van Jonge Jan kocht in 1863 een stuk grond tussen de Hoogeveense vaart en de Coevorderstraatweg, ten westen van de ‘28e wijke’ wat nu het Zwarte Dijkje heet. De grond was in gebruik als boomgaard en moestuin en in bezit van Gesiena Warmes ‘landbouwersche en kasteleinsche’ in Hoogeveen. Nog in datzelfde jaar liet Coen jr. Huize Blokland op dat stuk grond bouwen. Niet lang daarna trad hij in het huwelijk met Tonia Habermehl en betrokken ze het pas gebouwde huis. Tonia was de dochter van een ‘laagveenvervener’ zoals dat enigszins besmuikt werd genoemd, en kwam uit het plaatsje Blokland in de provincie Utrecht.

In 1868 vertrok Coen jr. plotseling met zijn vrouw Tonia naar Amsterdam om zich in te zetten voor de wijnhandel van de familie die daar sinds 1775 was gevestigd, aan de Binnenkant. Uit een brief van zijn moeder van 19 februari 1868 aan haar kinderen op de kostschool bleek dat een verdrietige gebeurtenis de reden was van hun plotselinge vertrek uit Drenthe.

Gisteren was er een droevige melding. Ik was bij Tonia geweest toen de kleine Gottfried opeens zulke eene akelige benauwdheid kreeg. Hij was akelig maar dat ging weer voorbij en dat kindje was weer geheel beter en sliep ’s nachts in goede gezondheid. Maar ’s morgens, zij wilden juist gaan ontbijten, kreeg het weer zo’n benauwdheid waar het ineens in bleef. Zij kwamen mij roepen, maar het kindje was al dood toen zij het huis uitgingen om mij te halen. In 5 minuten was alles afgelopen. Vind gij dat niet allertreurigst? Zij zijn innig bedroefd, dat kunt u lieden zich voorstellen. Ik ga er straks weer naar toe.

Het jaar daarvoor was de vader van Tonia overleden en begin 1868 werd haar broer ernstig ziek. Hij leed aan de pleuris. Het overlijden van hun zoontje Gottfried was de druppel die de emmer deed overlopen. Tonia wilde weg uit de koude, winderige streken in Drenthe met al die nare herinneringen. Ze wilde naar Amsterdam waar haar schoonzusters al woonden en een nieuw leven beginnen. Coen jr. accepteerde een baan als wijnkoper bij zijn familie en zette ‘Blokland’ te koop.

Huize Blokland bleef jarenlang te koop staan. Er waren belangstellenden genoeg voor het huis maar tot verkoop kwam het niet, zodat  Oude Jan en de weduwe van Coen sr. met de jongste kinderen daar konden blijven wonen.

De herinneringen van Jan Heil, de al eerder genoemde kleinzoon van Oude Jan, geven een goed beeld van het huis. Hij kwam er vaak als jongetje logeren bij zijn opa Oude Jan. In de beleving van Jan Heil was het een sfeervol en gezellig landhuis met een eindeloos lange gang, veel kamers en een reusachtige keuken met koperen pomp en blauwe tegels. In de eetkamer hing een fraai bellekoord waarmee hij het dienstmeisje mocht roepen. Bij de bouw is in de gang een nis uitgespaard voor een staand horloge van de bekende maker van uurwerken uit de 18e eeuw, Pieter Morijn. Het is door de familie gekocht bij Hendrik Scholten & Zoon; zijn winkel ‘In de vlugge tijd’ bevond zich aan de Zeedijk in Amsterdam. Later vond het staande horloge een plek in het huis van Jan Heil.

Het huis staat aan een bocht waar het kanaal naar de sluis draait. Daardoor biedt het huis een mooi uitzicht in de lengterichting van het kanaal.

In de brief van Jan Heil lees ik:

Wanneer opa Jan ’s middags langs het kanaal van het veen thuis kwam kon hij al van verre zien dat oma Marg bij het theelichtje klaar zat.

Achter in de tuin van Huize Blokland stond een klokkenstoel. Deze klok werd in de volksmond ‘de Bengel’ genoemd. Vier keer per dag werd de klok op vaste tijden geluid. Dat gebeurde ook als ergens in de omgeving brand was uitgebroken. Vroeger stond de klok op het dak. De kinderen vonden het griezelig als ze dan ’s avonds in het donker de zolder op moesten om de klok te luiden. Door de trillingen traden er op den duur beschadigingen op aan het dak waarna de klok naar de tuin werd verhuisd.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden, 100 jaar vervening aan de Hoogeveense vaart’. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Eerste steen van Huize Blokland, in 1867 gelegd door de eerste eigenaren Coen Rahder Jr. en zijn vrouw Tonia Heabermehl
Blokland ligt nog steeds op een prachtige plek bij de sluis aan de Hoogeveense vaart

Tekening van Huize Blokland rond 1890 door Lena Heil (kleindochter van ‘oude’ Jan Rahder).

De Kremboong bossen bij Hoogeveen.

Ten noorden van Tiendeveen kocht Frederik s’Jacob (1822-1901, de zakenpartner van mijn voorouder Coen Rahder) in 1857 een groot stuk woeste grond om er naaldbomen en eiken aan te planten voor de houtproductie. Het was Coen Rahder die zich met deze taak mocht belasten als natuurliefhebber en iemand die kennis van zaken had. Het aanplanten gebeurde vaak als er niet in het veen gewerkt kon worden. Coen had bedacht dat de boomplanters in duo’s moesten werken. Eén persoon deed het zware werk door gaten te graven. De tweede persoon, iemand die geen zwaar werk kon doen, plaatste het jonge boompje in het gat.

Samen met zijn zoon Herbert hield Coen toezicht op het bos dat Kremboong, bamboespruit, werd genoemd naar de oude suikerplantage van s’Jacob op Java. Na verloop van tijd kwam er een ‘o’tje’ bij en werd het Kremboong genoemd. Waar die extra ‘o’ vandaan kwam weet niemand. Het kan zijn dat het beter in het gehoor lag bij de mensen in de streek, maar dat is een gok van mijn kant.

In de loop der jaren groeide Kremboong uit tot een prachtig en uitgestrekt bos, doorsneden door romantische waterloopjes en schitterende lanen die werden omzoomd door eiken en beuken. Voor het onderhoud werd een boswachter aangesteld, Evert Kersten, en kwam er een boswachterswoning aan de Drijbersche Hoofdvaart, vlakbij de Kremboongbrug. Kremboong ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een bekend en populair toevluchtsoord voor de bewoners uit de wijde omgeving. Vanuit Hoogeveen konden er met een punter dagtochtjes worden gemaakt. Vooral op zondag krioelde het er van de dagjesmensen en gezinnen. Er kwam een uitspanning met terras waar je kon genieten van flensjes en allerlei drankjes.

Coen en zijn vrouw Wilhelmina waren regelmatig in de bossen te vinden voor lange wandelingen en om tijdelijk te ontkomen aan het jachtige bestaan van de turfwinning en andere beslommeringen. Zijn zakenpartner s’Jacob ging zelf niet in Drenthe wonen, maar logeerde wel geregeld op Valkenheim. Ook hij was dan vaak met Coen in het bos te vinden. Al wandelend genoten ze niet alleen van de natuur, maar hadden ongetwijfeld ook het nodige te bespreken. Als commissaris voelde hij zich nauw bij de firma Rahder betrokken en bemoeide hij zich intensief met het reilen en zeilen van het bedrijf.

In het boek ‘Levend Morgenland’ (1987) beschrijft Hero Moorlag, voormalig docent biologie en amateur-veldbioloog, uitgebreid de natuurgebieden in en rond Hoogeveen. Veel aandacht besteedde hij aan het bos Kremboong.

Deze gigantische bossen, zo dicht bij Hoogeveen, vormden voor menige Hoogevener een welkome verpozing tijdens de weekenden. Men kon er wandelend, fietsend en punterend naar toe. Door verenigingen werd wel gebruik gemaakt van de Jan Plezier. Over de Drijberse Hoofdvaart lag de Kremboongbrug, een houten ophaalbrug, bij een prachtige kastanjelaan die toegang gaf tot de bossen. Deze bossen, met een enorme diversiteit aan zeldzame planten en dieren, waren zo groot dat je er gemakkelijk in kon verdwalen.

Coen bezat al bosgebieden tussen het buurtschap Siberië en Kremboong en aan de Kerkweg in Tiendeveen. Hij had dus verstand van landbouw en bosbouw, zoals ook bleek uit een bericht van 9 november 1872 in het Weekblad voor Hoogeveen bij zijn overlijden.

Door zijne ondernemingen herschiep hij een onafzienbare vlakte binnen weinige jaren in een wezenlijk fraaie landsdouw; dorre gronden werden vruchtbare velden; door af te wijken van den ouden sleur, kweekte hij in korten tijd boomen en heesters, nu rees bosschen en duinen.

Een schriftje met een uitgebreide verslag van de aanplant van bomen en een dikke map met correspondentie over het beheer van de bossen zitten in het familiearchief.

In  1937 werd het bos verkocht aan een drietal ondernemers waaronder een houthandelaar uit Steenwijk. Felle protesten tegen deze verkoop kwamen onder meer van de bekende onderwijzer, schrijver en natuurliefhebber Jac. P. Thijsse en de mede door hem opgerichte Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het mocht niet baten.

1Noot: Er zit een brief in het archief waaruit op te maken valt dat de erven ’s Jacobs de protesten van de natuurorganisaties hebben aangewend om de prijs te verhogen. Uiteindelijk werd er 175.000 gulden betaald voor het Kremboong bos.

In de jaren daarna, de tijd van grote werkeloosheid en werkverschaffingsprojecten, is het bos met de grond gelijk gemaakt. Veel bomen werden als mijnhout afgevoerd. Het moet een onvoorstelbare verwoesting zijn geweest, zoals in het boek Morgenland valt te lezen. Eén grote vlakte van afgezaagde bomen en een enorme hoeveelheid takken her en der verspreid. In 1939 was er niet veel meer van Kremboong over. Wat er nu nog staat, zijn de uit die tijd overgebleven bomen die nog niet kaprijp waren en de opslag van bomen uit de periode na 1938. Zo bleef er toch nog wat over, een nieuw maar veel kleiner bos van 31 hectare. Het bos wordt sinds 1980 beheerd door de Stichting Het Drentse Landschap en is opgenomen in de knapzakroute rond Tiendeveen.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” door Kees Opmeer. Het boek is gebaseerd op mijn familiearchief en is hier te koop.

Frederik ’s Jacob, zakenpartner van Coen Rahder

Uit het archief Rahder, map beheer Kremboong

  1. De brief die namens de erven ’s Jacobs werd verzonden aan de adspirant kopers. ↩︎

Coen Rahder (1812-1872) overlijdt vlak voor het bezoek van Koning Willem III aan zijn veenderijen.

Op 3 november 1872 overleed Coen, een half jaar voordat Koning Willem III een bezoek bracht aan zijn bedrijf. De koning, die een eerder bezoek nog had afgezegd, werd nu ontvangen door zijn zonen. Het was voor Coen een erkenning achteraf voor zijn vernieuwende aanpak en gewaagde investeringen. Helaas heeft hij dit niet zelf mogen meemaken.

De kranten berichtten uitgebreid over dit eervolle bezoek.

Hedenmorgen, 6 mei 1873 vertrok Z.M. per extra trein naar Meppel. ’s Avonds zat hij aan bij het diner aangeboden door Konings Commissaris. Omtrent het bezoek aan de veenderij van den heer Rahder verneemt men nog het volgende: “Alles getuigde van smaakvolle versieringen voor den woningen van het Noordsche schut, prachtige erebogen met Konings naamletter en kroon. Talloze vlaggen, nationale en oranje, en bij de Wilhelminabrug twee piramiden, de een van machinale en daartegenover van gewone turf. Ter zijden van het huis van den heer J. Rahder een van gebakken steen opgerichte piramide, prijkende met de gekroonde W. Op het machineveld van wijlen de heer J.C. Rahder in de grote turfschuur een smaakvolle tunnel van groen en bloemen met een allée van machinale turf die naar een van de machines leidde waar Z.M. ontvangen zou worden.”

De koning werd in een gemakkelijke stoel in een punter door het veen gevaren. Deze stoel kreeg een bijzondere betekenis in de familie en werd met een mengeling van milde spot en eerbied nog lang de ‘koningsstoel’ genoemd.

Ik zie het helemaal voor me. De deftige koning met zijn hoge zwarte hoed onderuit gezakt in de luie stoel, varend door de wijken met uitzicht op het uitgestrekte veengebied. De zonen van Coen staan druk gebarend naast hem en vertellen honderduit, trots op wat ze hebben bereikt met hun innovatieve investeringen, met dank vooral aan hun eigenzinnige vader zoals ze zich nu zullen realiseren. Op hun gezichten zie ik ook het verdriet om hun vader die dit moment zo graag mee had willen beleven. Hij had het ongetwijfeld als de kroon op zijn werk gezien.

Hoezeer Coen in die tijd werd gerespecteerd bleek uit een bericht in het Weekblad voor Hoogeveen op 9 november 1872 naar aanleiding van zijn overlijden waarvan ik eerder een passage heb aangehaald. Het bericht stond op de voorpagina.

In de afgeloopen week is op Valkenheim nabij deze gemeente overleden de heer Johan Coenraad Rahder. Hij was de eenige in onze gemeente, die den moed had een belangrijke industrieele onderneming aan te vangen en trots duizenden hinderpalen en moeilijkheden door te zetten. Door zijne ondernemingen herschiep hij een onafzienbare vlakte binnen weinige jaren in een wezenlijk fraaie landsdouw; dorre gronden werden vruchtbare velden; door af te wijken van den ouden sleur kweekte hij in korten tijd boomen en heesters, nu reeds bosschen en tuinen.

Niet alleen gaf hij aan honderden werk en aan duizenden brood, – dat doen er meer; – maar hij had bij dat werk en bij dat brood nog een goed woord over voor zijne arbeiders; hij waardeerde in hen menschen; hij beknibbelde hen niet in hun loon; hij was voor die goed oppasten een hulpvaardige vriend; hij spaarde moeite noch kosten als hij zijn volk blijde kon maken, het laatste Aprilfeest getuigt daarvan.

Voor allen die met hem in aanraking kwamen was hij minzaam en vriendelijk; voor zijn kennissen een gulle gastheer. Als lid van den gemeenteraad nam hij aan de beraadslagingen werkzaam deel en offerde moeite en kosten tot welzijn der gemeente. Zijne adviesen getuigde van zijne practische kennis; warm voorstander van onderwijs, stemde hij niet alleen voor alle uitgaven ten nutte der scholen, maar rigtte zelf uit eigen middelen te midden zijner uitgestrekte velden een school op. Zijn weduwe verloor in hem een geliefde echtgenoot, zijne kinderen een zorgend trouwe vader, de gemeente een waardige vertegenwoordiger en zijne arbeiders een raadsman en vriend.

Ook de landelijke krant, het Algemeen Handelsblad, stond uitgebreid stil bij zijn overlijden. Enkele passages uit de editie van 4 november 1872:

Een groot en zeer nuttig man is onlangs der maatschappij ontvallen, een man, die ten nutte der menschheid en in’t belang der zijnen geheel leefde, wiens streven was door industrie ’t volkswelzijn te behartigen en zijne eigen positie hoog op te voeren, en wiens pogingen daartoe met den besten uitslag mogten bekroond worden. ’t Is de heer J.C. Rahder te Valkenheim, gemeente Hoogeveen, groot vervener en fabrikant van de alom bekende machinale turf en lid van den Raad der gemeente Hoogeveen…

… Te Nieuweroord verrees een flinke directeurswoning, tuinen, wei- en bouwakkers werden aangelegd, waarna een groot aantal woningen voor de arbeiders gebouwd en wijken gegraven werden…

…Het Tiendeveensche onder de gemeente Beilen was den heer R. ten deel gevallen en dadelijk vatte hij het stoute plan op een breed en diep kanaal te laten graven, dat na vele tegenkantingen en stribbelingen werd voltooid en den naam van “Wilhelminavaart” erlangde. Over deze werd evenals te Nieuweroord eene doelmatige ijzeren draaibrug gelegd en voor den bruggewachter eene woning gebouwd.

Vol grootsche plannen, om voor zijn weldra talrijk gezin de meeste voordeelen uit zijne veenderijen te trekken, liet hij ook hier eene menigte arbeiderswoningen bouwen…

Dit is een fragment uit het boek: “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” door Kees Opmeer. Het boek is gebaseerd op het familiearchief en rijk geïllustreerd. Het boek is hier te koop.

J.C.(Coen) Rahder oprichter van de Rahder turf N.V.

Drentse en Asser Courant

Marinus Rahder (1851-1904) zakenman met wisselend succes

Marinus Rahder begint met zijn zwager Johannes Meyes (1829-1922) een steenbakkerij in Tiendeveen. Marinus is de 7e zoon van Coen Rahder, grondlegger van de Rahder turfmaatschappij NV en Willemina Rahder-Van Voorthuysen. Johannes Meyes stamt uit een geslacht van reders in Amsterdam die bevriend zijn met de familie Van Voorthuysen. In 1867 worden al voorbereidingen getroffen voor de steenbakkerij. Die zijn dan nog geheim, zoals blijkt uit een brief van moeder Mien Rahder aan haar dan 16 jarige zoon Marinus die dan op de kostschool zit in Wijk bij Duurstede:

“Vader heeft een uitstapje gemaakt naar Rijssen, gij lieden weet immers dat Jan Meyes zoo’n lust heeft om eene steenbakkerij hier op te zetten? Maar bedenk toch vooral dat het een groot geheim is dus dat gij er met geen woord met wie dan ook over spreekt. Want ten eerste is het nog niet zeker en ten tweede weet niemand in Amsterdam er nog een kiezel van”. 

Later blijkt het plan toch serieus te worden opgepakt en Marinus wil wel meedoen blijkt  uit een brief van Mien aan Marinus uit 1868.

“Er zijn al vier steenbakkers gekomen die al druk bezig zijn om de boel klaar te maken, dus lieverd uw werk en administratie kan al dadelijk een aanvang nemen”. 

Marinus start de steenbakkerij in de zomer van 1869. Zijn vader had al sinds 1854 een vergunning. Er staan grote advertenties in de Hoogeveensche en Asser Courant van de Steenbakkerij Valkenheim. De zaken gaan echter niet zo goed. De Drentse leem is beduidend minder dan de zee- en rivierklei. De stenen verkopen slecht. In 1872 staat er een bericht in de Hoogeveensche Courant dat de steenbakkerij nog niet aan de verwachtingen voldoet. Herbert verkoopt de zaak datzelfde jaar aan Janse en Boogerd. In 1889 gaat de steenbakkerij failliet.

Marinus trouwt met de welgestelde vervenersdochter Johanna Cornelia van der Lely. Ze gaan in 1887 wonen in het huis Veenendal in de Hoofdstraat in Hoogeveen. Het huis is daar in 1653 gebouwd door jonkheer Johan van Echten, zoon van de stichter van Hoogeveen Roelof van Echten. Johan zag in dat niet Echten, zoals zijn vader had gehoopt, maar Hoogeveen het centrum van de turfhandel zou worden. Marinus verbouwt het huis grondig en wordt boom- en rozenkweker. Hij noemt de firma die hij samen met partner Post bestiert “De Lelie”. Hij verwerft bekendheid en wint prijzen met zijn rozen. Vanaf 1887 klust hij bij als hoofdagent voor een maatschappij die handelt in levensverzekeringen en is hij correspondent bij de Nieuwe Drentse Volksalmanak. 

Op 5 september 1895 verzorgt Marinus de bloemen bij het bezoek van de koninginnen Emma en Wilhelmina aan Hoogeveen. Bij zijn huis, waar de oranjevlag en de vlag van Waldeck Pyrmont zijn opgehangen, bieden zijn vrouw en dochter Miesje de koninginnen nog een boeket bloemen aan.

Maar in het zakendoen is Marinus toch minder gelukkig. In de Hoogeveensche Courant van 26 november 1896 staat een advertentie van Mr. F.L. Tonckens.

“Bij vonnis der Arrondissements Rechtbank te Assen van 24 November 1896 is de Heer Marinus Rahder Rozenkweker te Hoogeveen verklaard te zijn in staat van faillissement”.

Hij is ook gedwongen persoonlijk bezit te verkopen. Is Marinus in de problemen geraakt omdat hij in 1890, net als zijn andere familieleden, nog 6 aandelen van de Rahder N.V. heeft gekocht voor een bedrag van 2.700 guldens? Marinus verkoopt het huis Veenendal in 1898 en leeft nog een paar jaar tot hij, net als zijn meeste familieleden, vrij jong sterft in 1904. Hij is dan 53 jaar oud. Zijn vrouw Johanna overleeft hem vele jaren.

Hendrik Uiterwijk (1877-1922), de sociaal bewogen coiffeur die politicus werd

Hendrik Uiterwijk was de vader van mijn oma Femmigje Rahder-Uiterwijk

Hij ondersteunde vanuit zijn kapperszaak in Hoogeveen veel sociale initiatieven. Geleidelijk drong tot Hendrik door dat hij de politiek in moest als hij werkelijk veranderingen wilde bewerkstellingen. Zijn politieke loopbaan begon hij als lid van de lokale liberale partij, met een sociaalliberaal programma. In 1916 werd hij met een overweldigend aantal stemmen verkozen tot lid van de gemeenteraad en op 31 augustus werd hij geïnstalleerd. Van de 913 uitgebrachte stemmen op zijn partij kreeg hij er 518. De andere kandidaten kwamen er niet aan te pas, waaronder lijsttrekker Ogterop. Of het nu hierdoor kwam of door zijn eigenzinnigheid, maar Hendrik kreeg het al gauw aan de stok met Ogterop.

De liberalen kwamen regelmatig in botsing met de overwegend christelijke gemeenteraadsleden. Vooral Hendrik, met zijn strijdbare, onbuigzame karakter had keer op  keer aanvaringen met raadsleden en het conservatieve college van burgemeester en wethouders. Wat niet hielp was dat hij een bekend figuur was in Hoogeveen met uitgesproken opvattingen die zich al eerder zeer kritisch over het gemeentebestuur had uitgelaten.

Voor de raadsverkiezingen van 1919 wilde hij zich opnieuw beschikbaar stellen. Hendrik had de smaak te pakken. Deze verkiezingen waren de eerste die werden gehouden na invoering van de nieuwe Kieswet, waarmee het algemeen kiesrecht van kracht werd. Het betekende dat iedereen vanaf 25 jaar het recht had om zijn of haar stem uit te brengen, ook vrouwen. Het gevolg hiervan was dat alle partijen een lijst met kandidaten moesten opstellen. Ogterop kwam als eerste op de lijst te staan, Hendrik werd overgeslagen en was van de lijst verdwenen. Hij was er de man niet naar om dat te pikken en begon een eigen partij, de Groep Vrijzinnige Kiezers, waarop hij zichzelf als enig lid plaatste. Dat was een vergissing. Het kon zijn dat hij het nieuwe kiesstelsel nog niet helemaal had begrepen of dat hij zijn eigen populariteit had onderschat. Hoe dan ook, hij kreeg 391 van de in totaal 2262 uitgebrachte stemmen. Daarmee had hij genoeg stemmen voor 3 zetels, maar er was slechts één kandidaat, Hendrik Uiterwijk. Dat betekende dat de 2 andere zetels als restzetel naar andere partijen gingen. In dit geval kregen de door hem verfoeide christelijke partijen ARP en CHU ongewild van hem allebei een restzetel cadeau.

De Hoogeveensche Courant schreef hierover:

De heer Uiterwijk, die een paar maanden geleden uit de Liberale partij is getreden, was voor de gemeenteraadsverkiezing candidaat gesteld door een groep kiezers. De uitslag was, dat de heer Uiterwijk 391 stemmen op zich vereenigde, terwijl op de candidaten van de Liberale lijsten in totaal 312 stemmen werden uitgebracht. De heer Uiterwijk behaalde 2 maal den kiesdeeler en had bovendien een rest van 89 stemmen; de lijst had dus recht op drie zetels, doch aangezien de heer Uiterwijk de eenigste candidaat op de lijst was en deze lijst niet verbonden was met die van de Liberale partij gingen twee zetels voor links verloren. De stand van den raad is nu 11 rechts en 4 links, ze had kunnen zijn 9 rechts tegen6 links.

Hendrik was een eenzame vechter. Plan na plan legde hij voor aan de gemeenteraad als een soort moderne Don Quichot die tegen de windmolens van Hoogeveen vocht. Het waren voor die tijd vooruitstrevende plannen, maar hij kreeg er de handen niet voor op elkaar. Hij wilde extra geld beschikbaar stellen voor kindervoeding en kleding voor de minderbedeelden. Arme inwoners die hun energierekening niet of nauwelijks konden betalen wilde hij tegemoetkomen. Hij wilde meer vrouwen benoemen in de commissie voor toezicht op het lager onderwijs. Hij verdedigde zijn plannen met vuur en met ‘klare taal’ zoals er toen over hem geschreven werd. Het werkte niet, op een enkele uitzondering na. Zijn plan voor betere toiletten en drinkwatervoorziening in de armere wijken werd uiteindelijk wel overgenomen.

Een ander, klein succes viel ook in de Hoogeveensche Courant te lezen:

In behandeling komt het voorstel Kikkert, Uiterwijk, Ogterop om aan de gemeenteambtenaren, die een inkomen hebben tot f. 800,- een duurtetoeslag te verleenen van 6 pct. Het advies van B. en W. luidt afwijzend. Door de voorstellers wordt betoogd, dat deze toeslag alleszins billijk zal zijn. In stemming gebracht werd de duurtetoeslag met 7 tegen 6 stemmen aangenomen.

Door zijn kritische houding en vasthoudendheid bleef hij in aanvaring komen met het college van burgemeester en wethouders en andere raadsleden. Ze konden hem niet meer luchten of zien. Zijn populariteit onder zijn collega’s bereikte een dieptepunt toen hij zich luid en duidelijk druk maakte over betaalde bijbaantjes van de andere raadsleden.

Een voorbeeld van zijn strijdvaardigheid en volharding lezen we in een ander bericht van de Hoogeveensche Courant:

Ten slotte brengt de heer Uiterwijk in ’t midden dat hij in de vorige zitting er op gewezen heeft, dat de vergoedingen aan de militairen in Hoogeveen zoo laag zijn en er op aangedrongen heeft deze te verhoogen. Naar aanleiding daarvan heeft een plaatselijk blad (christelijke Hoogeveensche) gemeend zijn lezers te moeten vertellen dat dit niet in de raadsvergadering thuis hoorde maar bij de commissie te Assen. Spreker wil in deze vergadering constateeren, dat genoemd blad met opzet zijn lezers in dezen misleid, want ze dienen te weten dat de vergoedingen worden geregeld ten gemeentehuize en dat de burgemeester tenminste de 15 % toeslag kan verleenen. Dit laatste naar aanleiding van de circulaire van den Minister aan de burgemeesters. Spreker dringt nogmaals aan om deze toeslag te verleenen. De burgemeester verklaart, dat deze bevoegdheid wel degelijk bij den burgemeester berust.

In 1922 werd Hendrik plotseling ziek. Een paar dagen later, op 2 februari, overleed hij, slechts een paar dagen nadat hij 45 jaar was geworden. Het was zijn hart. Geld voor een fatsoenlijke begrafenis was er nauwelijks, maar de belangstelling voor zijn uitvaart op de oude begraafplaats aan de Zuiderweg in Hoogeveen was overweldigend. Onder een groot deel van de bevolking was Hendrik populair. De kranten schreven lovend over hem. Hij werd geroemd om zijn ‘onuitputtelijke bijdragen voor de gemeenschap.’ Later werd op deze begraafplaats een monument voor hem geplaatst dat nog steeds te bewonderen is.

In de gemeenteraad is lang vergaderd over de vraag wie de plaats van Hendrik, met zijn eenmanspartij, kon overnemen. Er was voor ons land een unieke situatie ontstaan. Pas na tien maanden werd Hendrik opgevolgd, ook door een liberaal.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” door Kees Opmeer. Het boek is hier te bestellen.

In de pers over de familieboeken

Mansholt

Verhaal over Uit Zeeklei gebakken in het Dagblad van het Noorden

Rahder

Verhaal en Podcast over de familie Rahder van RTV Drenthe

Verhaal over de Familie Rahder in het Dagblad van Het Noorden

Stukje in het Dagblad van het Noorden over de audiotour

Voerman

Verhaal over het boek Gevangen in een paradijs RTVHattem

Bericht over de opening van de Voerman tentoonstelling in de Hattemer

Coen Rahder verhuist in 1850 met zijn gezin van Amsterdam naar Nieuweroord

Coen Rahder en zijn zakenpartner Andries De Wilde gingen op zoek naar veengrond ten oosten en noordoosten van Hoogeveen. De belangrijkste reden was dat daar nu een goede afvaart van turf mogelijk was door de recente verbreding van de Hoogeveensche Vaart. Zo kon de afgegraven turf zonder problemen worden vervoerd naar Meppel. Vandaar gingen de schepen over de Zuiderzee naar grote steden als Amsterdam en Utrecht en naar de vele steenbakkerijen in Gelderland. Vervoer over de weg was geen optie. In 1850 bezat Drenthe niet meer dan zo’n 80 kilometer aan verharde wegen. De eerste spoorlijn, Zwolle-Meppel, werd pas in 1867 in gebruik genomen.

Rahder was een man van vernieuwing en grote ambities. Hij had grootse plannen om voor het turfsteken gebruik te gaan maken van de laatste, nieuwe ontwikkelingen. Daarvoor had hij zijn blik gericht op Frankrijk. Eind 1850 werd hij benoemd tot directeur-administrateur van de ‘Maatschappij tot Exploitatie van de Westerborker en Broekvenen.’ Daarvoor, in 1849, kochten Coen en Andries de Wilde, samen met nog een drietal andere ondernemers, het Broekveen en Mekelmeerscheveen voor een bedrag van 103.500 gulden. Ook kochten ze grond in de zogenaamde Tiende- en Drievenen, een veengebied in de buurt van Nieuw-Balinge, ten noordoosten van Hoogeveen.

Niet ver van Hoogeveen mocht hij in opdracht van de ‘Maatschappij’ een huis laten bouwen dat hij ‘Nieuweroord’ noemde. Het werd niet zijn eigen bezit, maar kwam in eigendom van Andries de Wilde. Wilhelmina had deze plek met zorg uitgezocht. Ze had ontdekt dat er in de omgeving een goede arts woonde. Hiermee kon Coen een van zijn beloften aan zijn vrouw nakomen. Tijdens de bouw van ‘Nieuweroord’ woonden ze tijdelijk in Dedemsvaart.

Het was niet zonder reden dat Wilhelmina met haar grote gezin en de zwakke gezondheid van haar man hier zoveel waarde aan hechtte. In dit deel van Drenthe waren nog maar weinig artsen beschikbaar en goede medicijnen waren spaarzaam. De weinige apothekers die hier waren, hadden lang niet allemaal een goede scholing achter de rug. In de omgeving was ook geen ziekenhuis aanwezig. Later zou Coen zich als lid van de gemeenteraadnog inzetten voor de bouw van een ziekenhuis in Hoogeveen. Hij werd raadslid in 1865 met steun van de vereniging dorpsbelangen Noordscheschut die toen net was opricht. Uit de verslagen van de gemeenteraad bleek dat ook het onderwijs hem aan het hart ging. Hij maakte zich bijvoorbeeld hard voor een verhoging van de jaarwedde van onderwijzers. Ondanks protesten van het college werd de wedde verhoogd van 300 naar 400 gulden. Coen wilde goede onderwijzers in de gemeente en daarvoor moest je een goed salaris betalen, vond hij. Bekend was ook dat hij zich sterk maakte voor de bouw van nieuwe scholen en het verbeteren van bestaande schoolgebouwen. Hij bleef raadslid tot zijn dood. Zijn zoon Herbert werd later ook raadslid.

Samengevat kwam het erop neer dat de medische zorg in Drenthe op een laag pitje stond en dat het slecht was gesteld met de hygiëne onder de plaatselijke bevolking. Het was dan ook niet verwonderlijk dat in 1853 en 1866 cholera-epidemieën in Drenthe uitbraken met honderden doden tot gevolg.

Dit is een fragment uit het boek van Kees Opmeer “Hoe De Rahders Drenthe veranderden”, het is hier te koop