In 1890 zijn er weer protesten, nu ook rond Hoogeveen. De veenwerkers werken graag bij de familie Rahder. De Rahders hebben wel winkeltjes, vooral omdat er in de streek niets te krijgen was, maar ze doen niet aan de gedwongen winkelnering met hoge prijzen. Arbeiders die hun voedsel even niet kunnen betalen, krijgen toch op de pof eten mee. Schulden worden vaak weggestreept. Als het bedrijf winst maakt krijgen de arbeiders daar 10% van.
Veel werkers in het veen hadden een gedeelde grief. Kort na het begin van het graafseizoen van 1890 hadden de gezamenlijke veeneigenaren besloten, dat voortaan een vierkantstok 6,25 m2 groot moest zijn. Dat betekende een verzwaring van het werk zonder enig overleg met de arbeiders. Tegenover deze verzwaring stond geen extra beloning. Het was een bezuiniging. De werknemers verzetten dezelfde hoeveelheid veen, maar kregen er nu minder geld voor. Ze liepen zelfs de kans lichamelijk eerder kapot te gaan. Dit leidde tot een bollejagerij die uitgroeide tot en een complete werkstaking.
De arbeiders trokken op 8 april in een lange rij over de smalle paden door het Zwinderscheveld noordwaarts. Vervolgens liepen ze langs de Hoogeveensche Vaart naar het westen, richting Nieuweroord. Jonge Jan Rahder, 33 jaar, ging net als altijd ’s morgens vroeg naar zijn venen in het Zwinderscheveld. Vlak bij zijn huis ontmoette hij een arbeider die zei: “Baas, ga er niet heen, ze zijn vandaag aan het oproer maken.” Rahder zei: “Dan ga ik er juist heen.” Verderop, vlak bij zijn eigen veenderij ontmoette hij een groep van ± 100 man. Rahder vroeg hen: “Wat willen jullie?” “Feest vieren”, zeiden ze. Toen vroegen zijn eigen arbeiders: “Mogen we meegaan?” Rahder gaf hun toestemming en later ook aan een paar meisjes, die wat verderop aan het werk waren.
Jan Rahder ging naar huis en zag daar een aantal mensen met rode vlaggen aankomen. Het waren rode zakdoeken aan stokken gebonden. Rahder begreep dat dit wel eens een verkeerde indruk zou kunnen maken op de politie en de autoriteiten van Hoogeveen. Rode vlaggen werden geassocieerd met socialisten, of wat nog erger gevonden werd: anarchisten. Volgens een landelijk voorschrift waren demonstraties met rode vlaggen verboden. Men zou de indruk kunnen krijgen dat er grote drommen oproerige, rooie revolutionairen kwamen oprukken naar de Kom van Hoogeveen, en die onjuiste opvatting zou zeer verkeerde reacties kunnen oproepen.
Rahder wist zijn arbeiders over te halen, hun zakdoeken op te bergen en gaf hun vervolgens een Nederlandse vlag. Daarachter trok men nu verder. Het waren nu zo op het oog gezagsgetrouwe lieden, die met vreedzame bedoelingen achter de vaderlandse driekleur voort liepen met geen andere motieven dan te gaan onderhandelen met hun werkgevers over betere arbeidsvoorwaarden. En die opvatting was wel de juiste. Uit de mededelingen en verhoren van bazen en arbeiders blijkt nergens, dat men geloofde in revolutionaire bedoelingen bij de stakers en aan oproer tegen het wettig gezag. Het is ietwat tragisch, dat juist die rood-wit-blauwe vlag de aanleiding zou worden van een conflict tussen politie en arbeiders. Nadat de veenbazen en de werkers een akkoord bereiken over het loon gaan de meeste veenwerkers naar huis. Een klein groepje wil de vlag terugbrengen naar Rahder.
In de verhoren die een commissie uit de Tweede Kamer later hield naar aanleiding van de stakingen vertelde Jan Rahder jr. over de vechtpartij:
Vraag: Zijt gij na afloop van de vergadering getuige geweest van de kloppartij, die toen heeft plaats gehad?
Antwoord: Neen, het speet ons, dat wij niet tegenwoordig waren. Als de verveners een beetje langer gebleven waren, dan ware er niets gebeurd. De kloppartij had plaats om de vlag, die men aan mij wilde terugbrengen. De politie en de arbeiders zijn gaan trekken om die vlag en toen zijn er klappen gevallen.
Vraag: Weet gij, of de arbeiders, die overgebleven waren, drank gebruikt hadden?
Antwoord: Er is wel sterke drank gebruikt. De burgemeester had het tappen wel verboden, maar men weet wel aan drank te komen. Het volk was echter niet dronken.
Vraag: Weet gij, of door sommige winkeliers vrijwillig borrels geschonken zijn?
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb het wel gehoord; sommigen hebben wel wat gekregen, als zij achter in huis gingen, buiten het oog van de politie.
Vraag: Hadden zij geld op zak?
Antwoord: De huisvaders hebben in de regel geen geld op zak, de jongelui wel.
Vraag: Hebt gij de indruk gekregen, dat de arbeiders vredelievend gestemd waren?
Antwoord: Ja.
