Theda Mansholt (1879-1956) grondlegster van het onderwijs voor meisjes uit boerengezinnen.

‘Scheppende geest en ziel’

Behalve zijn twee stiefdochters Hendrika en Wiepke had Derk Mansholt nog een dochter: Theda. Zij voelde zich nauw verbonden met het lot van boerenmeisjes die in de wereld van herenboeren over het algemeen een ondergeschikte rol speelden. Het was haar missie om door middel van goed onderwijs hun positie te verbeteren. Anders zouden ze in deze mannenwereld niet de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. Ze sprak uit eigen ervaring:

…Niet zonder enige bitterheid ervoer ik, dat mijn broers, die géén boter hadden te maken, zoals ik, die geen kalveren hadden op te fokken, daarin te Wageningen wel onderwijs hadden gehad en enige minachting hadden voor de onsystematische, overgeleverde manier, waarop ik deze werkjes uitvoerde…

Ook in haar aderen stroomde het bloed van de familie, met dezelfde betrokkenheid en pioniersmentaliteit. We kunnen gerust zeggen dat zij aan de wieg stond van het Nederlandse Landbouwhuishoudonderwijs, zoals dat toen werd genoemd. In Delfzijl staat het Theda Mansholt College, een vmbo-school. Het geeft haar betekenis voor het onderwijs aan. Of zoals Hetty het noemde: de scheppende geest en ziel van het landbouwhuishoudonderwijs.

Ze begon als huishoudlerares. Daarnaast gaf ze zomercursussen en in de winter kookles aan plattelandsmeisjes op de Rijkslandbouw-winterschool in Veendam, een van de eerste scholen in zijn soort.

Haar inzet voor onderwijs aan deze meisjes trok de aandacht. In 1910 bracht ze in opdracht van de regering een werkbezoek aan België, Denemarken en Noord-Duitsland. Doel was te onderzoeken hoe het onderwijs aan boerendochters in die landen was vormgegeven. Haar bevindingen leidden ertoe dat drie jaar later de eerste Rijksschool voor Landbouwhuishoudonderwijs wordt gesticht. De school, Rollecate genaamd, wordt gevestigd op het landgoed Den Hulst in de buurt van Dedemsvaart. Baron Van Dedem, een zoon van de bekende vervener naar wie Dedemsvaart is vernoemd, stelt een deel van het grote huis op het landgoed met boomgaard en moestuin beschikbaar voor de nieuwe school. Het wekt geen verbazing dat Theda de eerste directrice wordt.

Door de afgelegen ligging was Rollecate een school zonder moderne voorzieningen, zoals waterleiding en elektriciteit, maar Theda benadrukte de voorbeeldfunctie die van deze nieuwe opleiding uitging. In de praktijk van alle dag moesten de docenten immers ook goed kunnen inspelen op de sobere omstandigheden waaronder de boerenmeisjes werkten en leefden. De docenten kregen zelf ook land- en tuinbouwonderwijs. Daar hoorde het werken in de tuin niet bij, vonden ze. Dat werd overgelaten aan de tuinman.

In 1930 verhuist de school naar Deventer en Theda verhuist als directrice mee. De naam wordt omgedoopt tot ‘Nieuw Rollecate.’ Een hoogtepunt voor Theda was het bezoek van koningin Juliana aan haar school in 1957.

Groot hart

Wat Theda dreef bleek uit haar volgende woorden:

…De lerares dient haar leerlingen de ogen te openen voor het vele goede dat buiten wonen heeft en haar leren van dit goede zoveel mogelijk partij te trekken ook door haar produkten van eigen bedrijf en tuin beter dan veelal het geval is te gebruiken…

In het gedenkraam van Rollecate staat: ‘Die altijd geeft van het goede dat zij heeft.’ Het lijkt op het lijf van Theda geschreven.

Haar drijfveren kwamen voort uit een groot hart en inlevingsvermogen. Als jong meisje had ze gehuild toen haar vader Derk een oude afgeleefde arbeider die zestig jaar bij de familie in dienst was geweest, wegstuurde, zonder een cent mee te geven en zonder een dak boven zijn hoofd. Het excuus van Derk was dat hij de diaconie betaalde om in de levensbehoeften van uitgewerkte arbeiders te voorzien. Theda begreep het niet. Hoe kon haar vader zo gevoelloos zijn?

Al op relatief jonge leeftijd, toen ze nog volop in het werkzame leven stond, kreeg ze een tastbaar eerbewijs voor haar verdiensten. Ze werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.

Dit is een fragment uit het boek, “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop. Het boek ligt ook in de museumwinkel van het landgoed Verhildersum in Leens.

Kijk ook hier: Theda Mansholt voorbeeld voor mijn oma Hetty Mansholt.

Theda Mansholt

Koningin Juliana bezoekt Rollecate en wordt ontvangen door Theda Mansholt

Wandelen in de wolken met IJssel-schilder Jan Voerman (podcast + wandeling)

Luister naar de podcast over de schilder Voerman. Bedacht door Wim Eikelboom van IJsselverhalen.

Verteller is Peter van Bruggen. Het lied ‘Kijk naar de rivier’ is van Tangarine. 

Frits spits draagt een gedicht voor van Jean Pierre Rawie en Mark Boog . 

Hier is de podcast te vinden

Het Voerman Struinpad in de uiterwaarden van Schelle en Oldeneel in Zwolle is een eerbetoon aan IJssel-schilder Jan Voerman (1857-1941).  

Voerman is beroemd geworden met het schilderen van fantastische wolkenluchten boven de rivier. Die wolkenluchten kun je vandaag de dag nog altijd ervaren langs de IJssel. 

Dit verhaal komt het best tot z’n recht als je het beluistert tijdens een wandeling over het Voerman Struinpad. Kijk hier voor een routebeschrijving. 

Zicht op de IJssel en Hattem van Jan Voerman Sr.

De familie Verkade uit de Zaanstreek bezoekt de schilder Jan Voerman Sr. in Hattem rond 1900

Jan Voerman sr. en zijn vrouw Eduarda Voerman-Verkade en de kinderen woonden nog niet zo lang in hun nieuwe huis toen opa Eric Verkade voor de eerste keer met  Eduarda mee kwam naar Hattem op het vaste tijdstip in september. Dat maakte indruk op de kinderen. Zoon Tijs wist het nog precies.

…Hij bracht voor ons allemaal een mooi cadeau mee, voor Jan en mij samen een kegelspel. Wij vonden hem erg deftig en ik was er bepaald grootsch op dat Opa er zoo uitzag. Wij wisten dat hij een brood- koek- en beschuitfabriek dreef, en stelden het ons voor dat hij boven in de beschuittoren (die op de koekcartons als plakplaat was afgebeeld) beschuitjes zat te bakken. In deze tijd had ik voor het eerst begrip van jaartallen en leeftijden, ik was toen zoowat 7 jaar en toen Oma mij eens kwam goedennacht zeggen, vroeg ik hoe oud zij eigenlijk wel was. Het antwoord luidde: ’57 jaar’, waarna ik haar op het hart drukte ’t volgend jaar toch heel voorzichtig te zijn, want dan was ze 58 en dat was op het ganzenbord de dood! Ze beloofde mij toen ook erg goed op te passen. Toen Opa dat jaar 63 werd, dacht ik dat hij dan wel steeds bij het ganzenbord spelen de pot zou winnen!…

Het moet mijn overgrootvader Jan Voerman Sr. goed hebben gedaan dat zijn schoonvader de stap had genomen om op bezoek te komen, ondanks zijn drukke werkzaamheden. Eindelijk leek hij volledig te worden geaccepteerd. Wat hielp was dat mijn overgrootvader steeds meer naam begon te maken als schilder, waardoor hij zich dit riante huis aan de Dijk kon veroorloven evenals personeel om Anna te ondersteunen bij de opvoeding van het grote gezin.

In latere jaren verwierf mijn overgrootvader steeds meer respect van de familie Verkade. Ze vonden hem een ingetogen en wijs man die op een creatieve en originele manier naar zaken kon kijken. Als er problemen waren in het bedrijf zochten familieleden mijn overgrootvader vaak op om urenlang met hem over mogelijke oplossingen te praten; niet zelden met een verrassend en positief resultaat.

Ook broers en zussen van Eduarda kwamen regelmatig naar Hattem. Ze brachten vaak nieuwe artikelen mee: Tenten uit Engeland, waarmee de kinderen mochten kamperen in de uittrekwaarden van de IJssel. De eerste auto die aan de Gelderse dijk kwam was van Ericus Jr. en er waren de gloednieuwe, door Verkade ontwikkelde waxine lichtjes en ook kwamen er steeds volle dozen Verkadekoekjes en chocola mee.

Kamperen aan de IJssel

Geleidelijk aan kwamen in deze periode rond de eeuwwisseling meer mensen over de vloer. Het was een direct gevolg van zijn toenemende succes als schilder. Een van die mensen was Tessaro, de eigenaar van kunsthandel Buffa. Hij was van Italiaanse afkomst en als kleine jongen met nauwelijks bezittingen naar Nederland gekomen. De kinderen mochten hem graag en noemde het oom Tessaro.

Het gebeurde ook wel dat mijn overgrootvader, gestimuleerd door zijn echtgenote, zelf naar de kunsthandelaar moest reizen om zijn werk aan de man te kunnen brengen. Tijs vond het niet erg.

…Af en toe ging Vader zelf zijn aquarellen, ‘teekeningen’ noemde hij het zelf, naar Amsterdam brengen. Hij ging dan met een heel vroege trein en per rijtuig naar het Centraal Station, zoo heette toen nog het latere station Hattemerbroek. Het was voor Jan en mij een feest dat wij dan, voordat we moesten opstaan, nog een poosje in Vaders groote veeren bed met de wit-katoenen hemel en de beddenkwast mochten liggen of spelen…

Mijn overgrootvader had ook enkele leerlingen die het huis aan de Dijk bezochten. Veelal hadden ze een kamer of atelier in Hattem gehuurd. Een van hen was Jo Koster die het leuk vond om met de kinderen te spelen. Anna moest af en toe op de rem gaan staan, omdat ze de kinderen te druk maakte naar haar zin. Zij bracht veel gezelligheid in huis, vond Tijs.

…Zij was goedhartig en vroolijk en wij vonden haar een gezellig bezoek. In deze tijd was Moeder een tijdlang nog ziek – er had een ontijdige bevalling plaats gehad, ik denk dat het 1898 was. De stemming in huis was wat gedrukt – de dokter kwam over de vloer en zelfs is de bekende verloskundige Van der Wistel uit Amsterdam gekomen om Moeder te helpen. Als Jo Koster dan kwam, bracht die er weer een beetje vroolijkheid in…

Het deed mijn grootvader plezier dat in deze periode zijn oude vriend Bas Tholen weer regelmatig in Hattem opdook. Hij had een plezierjacht waarmee hij samen met zijn vrouw af en toe in zijn geboorteplaats verbleef. De kinderen noemden ze oom Tholen en tante Coba. Het was een uitje als ze mee mochten naar het plezierjacht en dan op zuurtjes of ander snoep werden getrakteerd. Willem, het broertje van Jan en Tijs, was naar oom Tholen, die zelf geen kinderen had, vernoemd. Voluit heette hij Willem Bastiaan Tholen.

Kunstvrienden van mijn overgrootvader waren ook welkom, vooral Frederik van Eeden  De kinderen verheugden zich erop als hij langs kwam. Hij las ze voor uit het boek ‘Grassprietjes’ van Cornelis Paradijs. Dan lagen de kinderen onder de tafel van het lachen. Later kwamen ze er achter dat Frederik van Eeden deze verhalen zelf had geschreven.

‘Grassprietjes’ is een bundel gedichten waarin Van Eeden de spot drijft met de vrome en zoetsappige gedichten uit die tijd. Een voorbeeld daarvan is het lange Predikanten-lied door Hetty het ‘Dominee’s-Lied’ genoemd.

…Toen spitsten de toehoorders de oren. Dominees waren de dankbare mikpunten van de kunstenaarsspot en geen enkele Zeer Eerwaarde Heer werd overgeslagen in het schone lied…

Frederik van Eeden had veel gevoel voor humor. Ook mijn overgrootvader was daarvan wel eens het slachtoffer. Hij nam Frederik een keer mee naar zijn atelier om hem zijn ‘Grote luchten schilderij’ te laten zien. Van Eeden bleef een tijdje voor het doek staan kijken, deed een paar passen achteruit en zei toen op ernstige toon: Zou je daar bij die grote wolk niet eens een klein engeltje om de hoek kunnen laten kijken?.

Voerman sr. kon de humor van zijn vriend wel waarderen. Hij antwoordde op dezelfde ernstige toon: Nou je het zegt, daar zal ik de volgende keer eens aan denken.

In zijn dagboek schreef Frederik van Eeden vol warmte en interesse over zijn bezoeken aan Hattem. Dit dagboek bestaat in totaal uit 9 delen waarvan 4 delen tijdens zijn leven zijn uitgegeven. De overige delen zijn postuum verschenen. Een fragment uit het zevende deel:

…Den volgenden dag naar Hattem, als gast van den heer v. H., die getrouwd is met een dochter van B, een jonge man met fijn, goedhartig uiterlijk. Bevriend met Voerman, om wien ik voornamelijk naar Hattem ging. Voerman liep door de besneeuwde weiden, in zijn cape, hij had dat land pas gekocht. Hij is een boerezoon, en houdt nog koeien en heeft een vrij groote boerderij.

Hij is een korte, stevige man, met lichte ogen en een blonde kinbaard. Hij spreekt in den trant van de echte artiesten, rustig, eenvoudig en raak. Kijkt je dan recht aan over zijn bril. De vrouw vol geestdrift voor het werk van haar man. En daarbij met fijner cultuur dan hij. De man een rusteloos, forsch werker. Voerman was in geen vier jaar één dag uit Hattem weg geweest. ‘Er mocht dan eens juist een mooie lucht boven de IJssel zijn,’ zei hij. We zagen een stuk of tien mooie doeken, met heerlijk uitgewerkte wolkexpressie. Heele wolk-choralen. De dier-figuren meestal wat te klein, en ook de stadsgezichten en scheepjes te peuterig, te veel miniatuur. Maar alles prachtig, zuiver werk. Twee uren vlogen om. Het oude kleine stadje aan de rivier was mooi in de sneeuw. We deden nog een ritje door ’t wijde land met de lage heuvels, bezochten een schilderes, juffrouw K., in een smaakvol klein huisje…

Dit zijn fragmenten uit het boek “Gevangen in een paradijs”, over kunstschilders vader en zoon Jan Voerman en hun banden met Verkade. Het boek is gebaseerd op stukken uit het familiearchief en is geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop en ook bij het Voerman Stadsmuseum Hattem.

Frederik van Eeden

Van schets naar schilderij

Op de nieuwe tentoonstelling van Jan Voerman Sr. ter ere van 75 jaar Stadsmuseum Hattem is een mooi voorbeeld te zien van hoe een schets uiteindelijk leidt naar een schilderij.

De verkoopster:

Hieronder nog een aantal voorbeelden:

Zelfportret in historisch kostuum (1880-1881) Collectie Voermanmuseum Hattem

De Zieke (Joods historisch Museum)

Schets (detail) van de Zieke

Deze twee figuren, een oude man en een jonge vrouw zijn te zien op twee schilderijen waaronder “De Schoenlappers” circa 1883

Herinneringen aan grootmoeder Henderika Dijkhuis – Beukema (1810-1876)

De echtgenote van Derk Roelfs Mansholt, Aaltje Dijkhuis (1837-1915) , komt uit een bekend geslacht van Groninger herenboeren die in de voorspoedige jaren 1760-1770 welvarend waren geworden. Aaltjes vader is Willem Lammerts Dijkhuis (1804-1893). Hij werd geboren op  de boerderij ”Menneweer’ in de Westpolder vlak onder Vierhuizen. Op 18-jarige leeftijd wordt hij bedrijfsleider op deze boerderij die dan in bezit is van zijn moeder, zijn vader is vroeg overleden. Willem is een goede ondernemer en een landbouwer met visie. Het bedrijf groeit en hij koopt een tweede boerderij die hij geheel opnieuw laat opbouwen, “Midhuizen”. Hij behoort dan tot de vijf grootste boeren in de Marne.

Dijkhuis gaat zich ook als bestuurder hard maken voor de belangen van de boeren. Hij is ouderling en kerkvoogd, volop betrokken bij de inpoldering van de Westpolder. Samen met de families Torringa, Zijlma, Beukema en Sijpkens is hij de grondlegger van de nieuwe polder. In de nieuwe polder bouwt hij boerderij “Nieuw Midhuizen” voor zijn zoon. Daarnaast is hij een bekwaam bestuurder. Van 1849 tot 1868 is hij lid van Provinciale Staten van Groningen en van 1870 tot 1891 burgemeester van Ulrum. Later is hij Gedeputeerde des Konings en verblijft daartoe geregeld in de stad Groningen. Ook bezoekt hij de vergaderingen met Koning Willen III in Den Haag.

Zijn vrouw Hendrika Dijkhuis Beukema is een ontwikkelde vrouw die geregeld boeken leest. Zodra de meiden en knechten om vier uur in de ochtend gaan melken gaat ze zitten lezen in de kamer van de boerderij. Ze las vooral over de kerkelijke kwesties die toen in de protestantse kerk speelden met Hofstede de Groot en Meijboom (circa 1870).

Dit beeld is in 1942 beschreven door haar oudste kleindochter Hendrika Tonkes:

Als kinderen sliepen Wiepke en ik in een alkoof van de huiskamer. ’s Morgens scheen daar de zon, de kamer lag op het oosten. Blijkbaar ben ik door dat sterke licht vroeg wakker geweest en dan zag ik de lieve vrouw aan tafel zitten lezen. ‘t Was dan zo rustig en alles baadde in de zon”.

Hendrika beschrijft hoe ze als klein meisje de tocht maakt van Meeden (waar ze op een boerderij woont met haar vader Harmannus Tonkes en moeder en later met haar stiefvader Derk Roelfs Mansholt) naar de Westpolder.  Eerst met Barge vanuit Zuidbroek naar de stad Groningen. Ze kwamen binnen vanaf het Winschoterdiep naar het Schuitendiep door het Kleine Poortje.

“Het was zo knus in de kajuit, af en toe het trapje op naar boven, waar ook altijd wat te beleven was”.

De stad maakte grote indruk op het meisje. Ze ging er met moeder boodschappen doen en af en toe gingen ze naar “Het blauwe Peerd” waar opa verbleef als hij in de stad was voor de vergaderingen van Gedeputeerde Staten. Dan met paard en wagen de Boteringepoort uit via de mouskertoenen het vrije land in. Via Adorp, Sauwert, Winsum, Wehe en Leens naar de grote, witte staldeuren van ‘Midhuizen’.

“Grootmoe was de ideale gastvrouw. Ze lette op al haar gasten, richtte zich ernaar, maar zo dat niemand dat merkte. Dat gold ook voor ons. Ze wist dat we graag poffertjes lusten en die mochten wij dan bakken op een komfoor met gloeiende kolen. Een feest!”

Hieronder het schilderij van Albert Jurardus van Prooijen (Groninger Museum) met daarop het Klein Poortje waar de zussen Henderika en Klazien meermalen zijn langsgekomen met de Barge. Het Klein Poortje werd samen met de kazematten en de portierswoning ernaast in 1875 afgebroken bij het slechten van de stadswallen in het kader van de Vestigingswet.

Henderika Dijkhuis – Beukema