Herinneringen aan grootmoeder Henderika Dijkhuis – Beukema (1810-1876)

De echtgenote van Derk Roelfs Mansholt, Aaltje Dijkhuis (1837-1915) , komt uit een bekend geslacht van Groninger herenboeren die in de voorspoedige jaren 1760-1770 welvarend waren geworden. Aaltjes vader is Willem Lammerts Dijkhuis (1804-1893). Hij werd geboren op  de boerderij ”Menneweer’ in de Westpolder vlak onder Vierhuizen. Op 18-jarige leeftijd wordt hij bedrijfsleider op deze boerderij die dan in bezit is van zijn moeder, zijn vader is vroeg overleden. Willem is een goede ondernemer en een landbouwer met visie. Het bedrijf groeit en hij koopt een tweede boerderij die hij geheel opnieuw laat opbouwen, “Midhuizen”. Hij behoort dan tot de vijf grootste boeren in de Marne.

Dijkhuis gaat zich ook als bestuurder hard maken voor de belangen van de boeren. Hij is ouderling en kerkvoogd, volop betrokken bij de inpoldering van de Westpolder. Samen met de families Torringa, Zijlma, Beukema en Sijpkens is hij de grondlegger van de nieuwe polder. In de nieuwe polder bouwt hij boerderij “Nieuw Midhuizen” voor zijn zoon. Daarnaast is hij een bekwaam bestuurder. Van 1849 tot 1868 is hij lid van Provinciale Staten van Groningen en van 1870 tot 1891 burgemeester van Ulrum. Later is hij Gedeputeerde des Konings en verblijft daartoe geregeld in de stad Groningen. Ook bezoekt hij de vergaderingen met Koning Willen III in Den Haag.

Zijn vrouw Hendrika Dijkhuis Beukema is een ontwikkelde vrouw die geregeld boeken leest. Zodra de meiden en knechten om vier uur in de ochtend gaan melken gaat ze zitten lezen in de kamer van de boerderij. Ze las vooral over de kerkelijke kwesties die toen in de protestantse kerk speelden met Hofstede de Groot en Meijboom (circa 1870).

Dit beeld is in 1942 beschreven door haar oudste kleindochter Hendrika Tonkes:

Als kinderen sliepen Wiepke en ik in een alkoof van de huiskamer. ’s Morgens scheen daar de zon, de kamer lag op het oosten. Blijkbaar ben ik door dat sterke licht vroeg wakker geweest en dan zag ik de lieve vrouw aan tafel zitten lezen. ‘t Was dan zo rustig en alles baadde in de zon”.

Hendrika beschrijft hoe ze als klein meisje de tocht maakt van Meeden (waar ze op een boerderij woont met haar vader Harmannus Tonkes en moeder en later met haar stiefvader Derk Roelfs Mansholt) naar de Westpolder.  Eerst met Barge vanuit Zuidbroek naar de stad Groningen. Ze kwamen binnen vanaf het Winschoterdiep naar het Schuitendiep door het Kleine Poortje.

“Het was zo knus in de kajuit, af en toe het trapje op naar boven, waar ook altijd wat te beleven was”.

De stad maakte grote indruk op het meisje. Ze ging er met moeder boodschappen doen en af en toe gingen ze naar “Het blauwe Peerd” waar opa verbleef als hij in de stad was voor de vergaderingen van Gedeputeerde Staten. Dan met paard en wagen de Boteringepoort uit via de mouskertoenen het vrije land in. Via Adorp, Sauwert, Winsum, Wehe en Leens naar de grote, witte staldeuren van ‘Midhuizen’.

“Grootmoe was de ideale gastvrouw. Ze lette op al haar gasten, richtte zich ernaar, maar zo dat niemand dat merkte. Dat gold ook voor ons. Ze wist dat we graag poffertjes lusten en die mochten wij dan bakken op een komfoor met gloeiende kolen. Een feest!”

Hieronder het schilderij van Albert Jurardus van Prooijen (Groninger Museum) met daarop het Klein Poortje waar de zussen Henderika en Klazien meermalen zijn langsgekomen met de Barge. Het Klein Poortje werd samen met de kazematten en de portierswoning ernaast in 1875 afgebroken bij het slechten van de stadswallen in het kader van de Vestigingswet.

Henderika Dijkhuis – Beukema

Plaats een reactie