Hendrik Voerman: de eerste stadsboer in Kampen uit de familie Voerman.

Het verhaal van de familie Voerman begint met een schilderij. Hoe kan het ook anders? Tijs Voerman, de broer van mijn opa Jan, noemt het in zijn opgeschreven herinneringen een ‘studietje.’ Hij kreeg het van zijn vader Jan Voerman sr. die het had geschilderd toen hij begin 20 was. Dat moet rond 1880 geweest zijn.

Wat je ziet is een kleine boerderij, gelegen op een verhoging in het landschap onder Kampen in de polder Kamperveen. Kamperveen is een laaggelegen en vruchtbaar gebied aan de rand van de Zuiderzee met boerderijen die op een terp stonden. De bevolking bestond voornamelijk uit streng gelovige boerenfamilies met hun dienstmeiden en knechten.

Het paneeltje van Jan Voerman Sr.

Op deze boerderij heeft de oudst bekende Voerman gewoond. Zijn naam was ook Tijs, geboren rond 1730. Hier liggen mijn wortels.

Tijs kreeg 2 zonen, Peter, de oudste en Reijnder (geboren 1764). Deze Rein Tijssen Voerman, zoals hij werd genoemd, was mijn voorouder van wie Jan Voerman senior en junior rechtstreeks afstammen. Rein liet een grote boerderij bouwen in de onmiddellijke nabijheid van de oude boerderij van zijn vader. Hij trouwde met Aaltje Schraat. Zij was zelf boerendochter en met haar ouders vanuit Duitsland hier terecht gekomen.

Wat we weten is dat Aaltje en haar familie rond 1800 vanuit het Rijnland met een schip naar ons land voeren. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest, dat volgeladen schip. Vader, moeder, haar zusje, knechts en dienstmeiden. Alle bezittingen van de familie bevonden zich aan boord; huisraad, werktuigen, paarden, koeien en andere beesten. 

Ze voeren de Rijn af om in de buurt van Doesburg op de IJssel uit te komen. Vandaar gingen ze stroomafwaarts langs oude steden als Zutphen, Deventer en Zwolle om uiteindelijk in Kampen hun bestemming te vinden waar de IJssel uitmondde in de Zuiderzee. Verder konden ze niet.

Hun vertrek was een vlucht. Als welgestelde boer maakte boer Schraat moeilijke tijden mee, nu de Fransen daar onder aanvoering van Napoleon de baas waren. Zijn bezittingen waren niet veilig en hij zag geen toekomst meer in het Rijnland. Wellicht speelde mee dat de Fransen in 1807 een eind maakte aan de Erbuntertänigkeit van de boeren. Het is een vorm van horigheid die stamt uit de Middeleeuwen waarbij kleine boeren economisch en persoonlijk volkomen afhankelijk waren van de grillen van de grootgrondbezitters. Voor de kleine boeren was de maatregel van de Franse bezetters een bevrijding. Voor de rijke boeren zoals de familie Schraat betekende dat een einde aan hun bevoorrechte positie.

In een verre uithoek aan de kust van de Zuiderzee wilde hij een nieuw bestaan opbouwen. Op het Kampereiland kocht hij een hofstede. Waarschijnlijk hoopte hij hier minder last van de Fransen te hebben die weliswaar ons land in 1795 waren binnengevallen, maar toen nog minder zwaar hun stempel op het dagelijks leven drukten.

Rein kreeg verkering met de levenslustige Aaltje. Ze trouwden en kregen twee kinderen, een dochter Hendrikje en een zoon Hendrik die in 1811 is geboren. Enkele jaren later, in 1819, is Aaltje overleden. Op aandringen van Rein nam het dienstmeisje de zorg voor de kinderen op haar schouders.

Hendrik Voerman groeide op tot een sterke, energieke jongen die meehielp op de boerderij van zijn vader. De mensen in deze streek merkten niet veel van de armoede die vooral in de grote steden was ontstaan. Het leven op het platteland kabbelde voort, maar lang zou het niet duren.

In de nacht van 4 op 5 februari 1825 werd het land rond Kampen geteisterd door een enorme watersnoodramp die begon met een zware noordwesterstorm op 2 februari. Het water in de Noordzee werd opgestuwd en zocht een uitweg naar de Zuiderzee. Dijken, zoals die bij Zwartsluis, braken een paar dagen later door, zodat het water ongehinderd naar binnen kon stromen. Op oude kaarten is te zien hoe het water diep het land binnendrong, zelfs tot hoger gelegen gebieden rond Olst en Wijhe aan toe. Honderden mensen verdronken met hun vee en veel meer mensen raakten dakloos. Een enkele boer wist zijn vee te redden door ze naar de Bovenkerk en Buitenkerk van Kampen te drijven, maar in de buitengebieden was er geen redden meer aan. In Kampen is nog geprobeerd dammen op te werpen voor de stadspoorten, maar het water was niet meer te stuiten. Het duurde niet lang of het water stond zelfs tot aan de daken van de oude huizen.

Op zich was het was niet opzienbarend dat in de winter een aantal keren water vanuit de Zuiderzee het Kampereiland en andere laaggelegen polders binnendrong. De dijken en kaden waren niet hoog genoeg om bij een flinke storm het opgezweepte water van de Zuiderzee te weerstaan. De bewoners van het Kampereiland waren dat gewend. De boerderijen waren niet voor niets op verhogingen, ‘belten’, gebouwd. Dat is ook in deze tijd nog goed in het landschap te zien.

Maar de overstroming van 1825 was van een geheel andere orde. Door deze enorme watersnoodramp werd ook de boerderij van Rein weggeslagen. Hij en de rest van zijn gezin wisten zich ternauwernood te redden door hun toevlucht te zoeken in de hooiberg. Door de verhalen van voorouder Tijs zie ik voor me wat er gebeurde. Hendrik, 13 jaar, was ooggetuige. Hij zou dit zijn leven lang niet vergeten. Ze waren zo hoog mogelijk in de hooiberg geklommen. In het flauwe licht van de maan, als een wolk wegtrok, zag Hendrik het water kolken. Zijn vader Rein had zijn zusje tegen zich aangetrokken. Haar schouders maakten schokbewegingen.

De blik van Hendrik ging naar de boerderij waar het water tegen de ramen aangolfde. Boven het loeien van de storm uit hoorde hij opeens geluiden. Het kwam uit de richting van de stal waarvan de deur door de kracht van het water was weggeslagen. Een paard dat hinnikte, het geloei van koeien, het klagelijk gemekker van de geiten. Beesten in doodsnood. Ze konden geen kant op. Hendrik kon het niet aanhoren. In een opwelling probeerde hij naar beneden te klimmen, maar zijn vader hield hem met een gestrekte arm tegen. Hendrik zou geen kans maken.

Er bewoog iets in het water, vlak voor de stal. Het kwam dichterbij. Nu zag Hendrik de grote angstogen van de merrie die wanhopig in de richting van de hooiberg zwom. Een touw dreef op het water achter haar aan. Ze heeft zich kunnen losrukken, dacht Hendrik. Eindelijk bereikte het dier de hooiberg dat op een verhoging was gebouwd. Het lukte haar uit het water te klauteren.

De andere dieren verdronken. Stel je voor, alles in één nacht weg; boerderij, vee, huisraad. Tijs, broer van mijn opa, geeft in zijn aantekeningen aan dat in zijn vaders jeugd, mijn overgrootvader, alleen de fundering en de waterput  als overblijfselen van de boerderij nog te zien waren. Een nieuwe behuizing is daar nooit meer opgebouwd. Dat gold voor de meeste boerderijen die door het water waren vernietigd. Ze moesten opnieuw beginnen. Hendrik verhuist naar de stad en gaat boeren als stadsboer op de Groenstraat 106. Hij is daarmee de eerste stadsboer uit het geslacht Voerman. Om 1840 koopt hij voor 100 gulden Grootburgerschap van de stad Kampen. In 1875 wordt zijn jongste zoon Jan Voerman geboren, de latere IJsselschilder.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs” over de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Ook in het boek “Vier eeuwen het geslacht Voerman-Boer” van Aalt Landman zijn deze gegevens terug te vinden. Het boek werd 16 september 2024 gepresenteerd en in ontvangst genomen door Sander de Rouwe, burgemeester van Kampen.

Een huwelijk in 1923 verbindt de families Voerman en Mansholt.

Mijn opa Jan Voerman Jr. en mijn oma Hetty Mansholt hadden ieder hun eigen ‘bewogen’ geschiedenis. Jan was als oudste zoon van kunstschilder Jan Voerman Sr. ‘verkozen’ om in zijn vaders voetsporen te treden. Hij kreeg privé lessen in zijn vaders atelier en mocht geen regulier onderwijs volgen. Pas 1912 ging hij naar de Academie der Kunsten in Amsterdam, waar hij voor het eerst op eigen benen kon staan. Hetty kwam uit het boerengeslacht Mansholt en verloor haar vader al toen ze 12 jaar was. Dit bracht het gezin in grote problemen mede omdat moeder Grietje veel depressies had. . Hetty voelde zich verlaten en was vaak somber. Ze vond maar moeilijk een eigen weg.  

In het boek “Gevangen in een paradijs” gebaseerd op het familiearchief en geschreven door Kees Opmeer staat het volgende fragment over hun huwelijk.

Hetty en Jan ontmoeten elkaar en waren verliefd en lang verloofd. Ze durfden de stap naar een verbintenis niet te maken.

Op 20 april 1923 was Hetty jarig. Jan feliciteerde haar in een brief vol woorden van liefde.

…Ik kom je niets beters wensen dan om rust te hebben en te wachten en heel veel schoons te zien waar het zich geeft om te zien. O, dat ik jou heb…

Ging het wel goed met Hetty? In de woorden zit ook zorg opgesloten. Haar antwoord zei genoeg.

…Ik verlang naar je stille troost en rust. ’t Briefje van Joost (Hudig). Dat greep me zo aan. Dat troosteloze verloren zijn en zich niet terug te vinden. Dan blijft er niet anders over dan de Dood. De ‘Dood lief te hebben’ zoals Rilke predikt. Dan sta je zo absoluut voor de dood, dat je zacht glimlachend kunt genieten van het Leven…

Het zijn woorden waar ik van schrok. Voor het eerst werd me duidelijk hoe diep mijn oma in de put zat. Zelf schreef ze er openhartig over. …Mijn terugkerende depressies leerden me om te staan op de diepe grondtoon van het leven, van dood en armoede, waaruit mysterieus het Leven opbloeit…

Jan probeerde haar op te beuren met zijn verhalen. Met hem ging het beter. Hij was productief, verkocht regelmatig schilderijen, kalenders en litho’s en kreeg opdrachten. Hij schreef er enthousiast over in zijn  brieven.

Het was niet genoeg voor Hetty. Wie kon haar goede raad bieden? Op 9 mei 1923 ontving Jan een briefkaart van zijn verloofde waarin ze opgewonden schreef over een gesprek dat ze met professor Révèz had gehad, iemand van Duitse afkomst die ze via haar familie kende. Het betekende een ommekeer. Deze professor had haar onomwonden gevraagd:

…‘Weshalb heiraten Sie sich nicht?’ Hij ging op de man af en dat werkte als een schok, want alle andere mensen ontweken deze vraag uit fijngevoeligheid. ‘Wenn ein Mann nach seinem 30en Jahre sein Gehalt nicht Verdient, soll er heiraten. De verantwoordelijkheid maakt hem vindingrijk en sterker. Dan zal hij vanzelf de juiste uitvindingen doen, die maken dat hij zich ontplooit en de kost verdient. Ook verdient een man getrouwd, meer als ongetrouwd’…

Het was precies wat Hetty nodig had. De woorden gingen erin als zoete  koek. Volgens Hetty was de professor een man die uit een vreemd land was gekomen, zelf grote moeite had om vaste grond onder de voeten te krijgen, tussen al die vriendelijke maar gereserveerde Hollanders. Hij wist waar hij het over had.

Jan was opgelucht. Eindelijk meer duidelijkheid over hun toekomst. Ze werden gesterkt door de reacties van anderen die allang hadden gedacht dat het tijd was voor een huwelijk. Jan en Hetty begonnen plannen te maken.

Ze besloten na hun huwelijk in Amsterdam te gaan wonen. Het duurde niet lang of ze vonden een étage bij een bevriende familie. Het was vooral Hetty die zich daarvoor had ingezet. Ze maakte zich druk over hun financiële situatie. Jan verdiende best aardig, maar of het voldoende was? Ze werkte inmiddels zelf in een laboratorium in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, maar dat was ook geen vetpot. Haar familie waarschuwde haar voor dreigende armoede. Ik moet weer denken aan de bezwaren die Ericus Verkade had tegen het huwelijk van zijn dochter met de arme schilder Voerman sr. Hetty had nog recht op een erfenis van haar grootvader. Deze zou een deel van haar zorgen kunnen wegnemen, maar tot haar schrik ging daar een derde aan successierechten vanaf. Ondanks zijn opdrachten was ook Jan niet vrij van zorgen. Ik las het terug in één van zijn brieven.

…Mijn hand beeft een beetje, omdat ik zojuist stenen geslepen heb. Ons trouwen zal niet zijn een uiteindelijk uitbarsten in feestvreugde. Vind me niet laks, ik kan niet tegelijk werken en huizen zoeken. Ik verstook ongeveer 10 H.L goede anthraciet per winter…

Groot was de blijdschap toen Hetty de huissleutel kreeg. Jan besloot alvast te verhuizen naar de Valeriusstraat 161.

Zijn laatste brief uit Vogelenzang:

…Je lieve brief wees me weer de weg naar de veilige ruimte, die in ieder mens is waar je je kunt terugtrekken.

We zullen veel doen en verder komen als we maar eenmaal bij elkaar mogen blijven. In ieder geval wordt het geen droom of liever: we zullen leren op de juiste wijze te droomen. Wat we krijgen wordt echt!!…

De zomer ging voorbij. Op Koninginnedag, 31 augustus 1923, de laatste dag van de vakantie in Hattem, gingen Jan en Hetty in ondertrouw. Ze trouwden op 6 oktober in Hattem. Twee gemankeerde  mensen die steun en begrip vonden bij elkaar.

Volgens Hetty was het wel feestelijk en héél echt. Over haar huwelijk schreef ze met de haar kenmerkende filosofische inslag:

Vrijheid is vrijheid van het verleden

Vrijheid wil niet binden

Ook de geliefde is geen bezit.

Ze verwees naar een gedicht van Boutens met als titel: ‘Bezit is als een bloem zo broos’.

De aanloop naar het huwelijk was een weg vol twijfels en zorgen, maar het bleek een goede keuze te zijn. Het werd een gelukkig huwelijk dat stand hield tot de dood.

Het boek Gevangen in een paradijs is hier te bestellen. Het verhaal van de Familie Mansholt “Uit Zeeklei gebakken” is ook beschreven door Kees Opmeer en is hier te bestellen.

Hetty Mansholt en Jan Voerman Jr.

Het bruidspaar met zittend links Grietje Mansholt-Louwes en zittend rechts Anna Voerman-Verkade. Staand links Jan Voerman Sr.