De belangrijkste herinneringen aan mijn opa Jaap, Jacob Rahder (1900-1965), heb ik aan de periode dat ik tijdelijk bij hem woonde. Toen kwam ik voor het eerst in aanraking met de activiteiten van de familie Rahder als verveners. Het was in het voorjaar van 1963 dat mijn broertje Jacob Jan, net 3 maanden oud, en ik, een jochie van vier naar zijn huis De Tippe in Nieuw-Amsterdam verhuisden, naar later bleek voor een periode van een half jaar. Het ruime, vrijstaande huis is gelegen aan de Vaart NZ 20, langs de Verlengde Hoogeveensche Vaart en vlakbij het spoor.
Mijn moeder was in het academisch ziekenhuis in Groningen opgenomen. Na de bevalling van Jacob Jan werd ze moe, doodmoe. Mijn vader Ubbo begreep als arts-assistent al snel dat het niet de gewone vermoeidheid van een kraamvrouw kon zijn. Het bleek om een zware bloedvergiftiging te gaan. Ze was gedwongen veel penicilline te slikken, zoveel dat ze er na enige tijd allergisch voor werd. Alleen rust kon haar er weer bovenop helpen. Dit betekende dat ze tot haar spijt niet voor haar kinderen kon zorgen. Mijn vader was niet in staat deze rol over te nemen; niet alleen door zijn drukke baan met zijn coschappen. Hij was er ook de man niet naar.
Ze heeft drie maanden in het ziekenhuis gelegen. Door de penicilline heeft ze een beschadiging aan haar hartklep opgelopen, een hart dat toch al niet sterk was. Ze mocht ook geen kinderen meer krijgen. Het was een boodschap die hard aankwam. Mijn ouders waren dol op kinderen. Achteraf begreep ik goed waarom ze later pleegkinderen een thuis wilden geven.
Ik vond het heerlijk om een tijdje bij mijn opa en oma te mogen wonen. Ik ben geboren in de Wielewaalflat in Groningen, een begrip in de stad. Gebouwd in 1957 en modern door de combinatie van verschillende functies, gelegen aan de rand van de Oosterparkwijk. Inmiddels is het gebouw een rijksmonument. Kort daarna zijn we verhuisd naar een flat in de Illegaliteitslaan in Groningen, in een nieuwbouwwijk niet ver van het stadspark. En opeens kwam ik in Zuidoost-Drenthe terecht, in het buitengebied van Nieuw-Amsterdam. Wat een verschil met de grote stad. Vanuit het huis had ik een weids uitzicht op de omgeving. Ik vond het heerlijk om daar te mogen wonen en te genieten van mijn nieuwe vrijheid. Van heimwee had ik geen last. Daar kwam bij dat ik het eerlijk gezegd een beetje eng vond om mijn moeder in het ziekenhuis te bezoeken. Dat grote gebouw met al die gewichtige mensen in witte jassen. De steriele kamer waarin mijn moeder op bed lag. Ze zag er zo anders uit dan ik haar kende. Het hielp ook dat ik me thuis voelde bij mijn opa en oma. We werden met open armen ontvangen. En mijn vader sliep om de andere dag bij ons, waar ik erg blij mee was, vooral in de eerste periode toen alles nog een beetje vreemd was.
Regelmatig kregen we ook bezoek van andere familieleden, zoals van mijn andere oma Hetty Voerman-Mansholt en tantes van de familie Voerman. Ik voelde me nooit alleen.
Wat me vooral is bijgebleven is de geur van veen en turf als ik in het uitgestrekte en open gebied rondstruinde met de wijken, de zijkanalen in het veen, de vaart met de brug waar altijd wat te zien was en de verspreid liggende boerderijen. Nog steeds als ik die geur ruik ben ik in gedachten terug in die tijd bij mijn opa en oma.
Het was wel anders dan thuis. Oma Femmie was niet alleen zorgzaam, maar ook een vrouw van regels. Dat was ik thuis niet zo gewend. Ze wilde met ‘u’ aangesproken worden. Als ik iets wilde, was ‘alstublieft’ een veelgebruikt woord. ‘Mag ik alstublieft nog een beetje vla?’ Alles gebeurde op vaste tijden. Eigenlijk vond ik die vaste structuur wel prettig. Het gaf duidelijkheid en binnen die vaste structuren had ik vrijheid genoeg om van mijn nieuwe leven te genieten. Soms overtrad ik de regels en kreeg ik straf. Ik weet nog dat ik een keer op de gang moest staan. Dat was ik thuis niet gewend. In het huis van mijn opa en oma was een zijdeur naar kantoor waardoor ik weer kon ontsnappen. Volgens mijn moeder heb ik toen triomfantelijk geroepen: ‘Wat heerlijk dat we hier een zijdeur hebben, hè?’ Mijn opa en oma konden daar de grap wel van inzien.
Dit is een fragment uit het boek: “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” van schrijver Kees Opmeer. Het boek is hier te bestellen.

Bij opa en oma Rahder op de Canapé in Nieuw Amsterdam 1963

Bij opa in het veen (Jacobsladder) 1963


