Jaap Rahder krijgt op zijn 24e plotseling de leiding over de Rahder Turf Maatschappij

‘Jonge’ Jan Rahder (1858-1924) was een zachtaardige, intelligente man die het liefst een rustig en zorgeloos leven had geleid, maar die zich verplicht voelde het familiebedrijf te leiden toen andere familieleden afhaakten. Tragisch genoeg lijkt het erop dat zijn zwakke hart en zijn verantwoordelijkheidsgevoel in combinatie met de zorgen over het bedrijf en zijn werknemers hem fataal werden. In zekere zin heeft hij naar mijn overtuiging zijn leven voor het familiebedrijf gegeven.

Het onverwachte overlijden van Jonge Jan op 27 april 1924 hakte er stevig in. Op maandag 28 april vond er spoedoverleg plaats van zowel het bestuur als de Raad van Commissarissen in hotel Krasnapolski in Amsterdam. Aanwezig waren de heren F.B. s’Jacob als president-commissaris, Lodewijk Heil, commissaris, Jaap (Jacob) Rahder, de zoon van Jonge Jan en Herbert als secretaris.

In de notulen las ik het volgende.

De voorzitter merkt op dat door het plotseling overlijden van dhr J. Rahder jr. directeur van de Rahder machinale turffabriek het op de weg ligt van het bestuur om maatregelen te vinden om een geregelde voortgang van het bedrijf van de Vennootschap zoveel mogelijk te verzekeren. De heer Heil deelt mede dat de zoon van Jan Rahder, dhr. Jacob Rahder, die reeds gedurende enige jaren in het bedrijf werkzaam is, vermoedelijk de meest aangewezen persoon is om de directeur te vervangen. De voorzitter stelt voor om met instemming van het bepaalde in art. 14 der statuten betrekking hebbende op de vervanging in de directie, aan dhr. Jacob Rahder te verzoeken als plaatsvervangend directeur de belangen van de Vennootschap te behartigen. Voor zijn diensten wordt hem een salaris van 1200 gulden per jaar toegewezen. Aldus wordt besloten.

Ook werd besloten om de toeslag voor de directeur over het afgelopen jaar toe te kennen aan diens weduwe, Jentje. In zijn laatste jaar als directeur had Jonge Jan nog een bescheiden winst gemaakt van ruim 8000 gulden. Hiervan werd 7.920 gulden uitgekeerd als winstdeling.

In 1925 bleek de winst te zijn gedaald naar 1.555,23 gulden. Jaap Rahder (1900-1965) werd in dat jaar definitief aangesteld als directeur. Zijn salaris werd verhoogd naar 1.600 gulden per jaar.

Mijn opa Jaap was overmand door verdriet nu zijn geliefde vader er niet meer was. De dag na zijn dood stond hij als jongeman al voor zo’n ingrijpende beslissing. Maar wat moest hij anders als oudste zoon?

Dit is een fragment uit “Hoe de Rahders Drenthe veranderden”. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en gebaseerd op het familiearchief. Het boek is hier te bestellen.

Schilderij van Jonge Jan Rahder

Jacob (Jaap) Rahder

Hoe verging het Jan Voerman op de Amsterdamse Akademie der Beeldende Kunsten 1876-1880)

Hier is te lezen hoe Jan Voerman Sr. en zijn jeugdvriend Bastiaan Tholen vanuit Kampen naar de Akademie der Beeldende kunsten in Amsterdam trokken. Hoe ging het verder met ze?

Opvallend was dat het clubje jaargenoten van mijn overgrootvader zonder uitzondering telgen waren van notabelen en welgestelde families. Ze ontwikkelden zich tot min of meer bekende kunstenaars. Mijn overgrootvader was als eenvoudige boerenzoon in dat opzicht een vreemde eend in de bijt. Zonder zijn afkomst te verloochenen heeft hij veel van zijn vrienden en tijdgenoten als schilder voorbij gestreefd. Dat moet veel voor hem hebben betekend.

Het groepje vrienden en studiegenoten rond mijn overgrootvader stond op de Academie bekend als een ijverige en talentvolle lichting, wat lang niet voor alle studenten gold. Dit blijkt uit de beoordeling van de docenten.

Over Jan Voerman sr.: …Jan, schoonen aanleg en uitmuntende vlijt, steeds vol ijver en helder van geest. Hij kan een sieraad der schilderschool worden… Aanleg en ijver zeer goed, zelden verzuimd… En later: …Schildert zelfstandig op eene loge, met vrij goed vervolg. Aanleg zeer goed, de wil niet altijd…

Over Bas Tholen: …Een buitengewoon vlug jong mensch, in vele zaken goed onderwezen. Hij deed in 1877 examen voor het middelbaar onderwijs te Delft. En ging aan de polytechnische school over voor de architectuur…

Over Piet Meiners: …Van de beste gezindheid, zeer leerzaam en vrij goed ontwikkeld, geeft goede verwachtingen… Schilder- en tekenklassen: aanleg en ijver goed, nooit verzuimd…

Over Anthon van Rappard: …Belooft door zijn aanhoudende ijver en wilskracht goed vooruit te komen. Hij werd aanvankelijk een knap tekenaar… Aanleg en ijver zeer goed, klassen goed bijgewoond…

Over Willem Witsen: …Kwam aanvankelijk voor vier of meermalen lessen per week. Met den cursus 78/79 ging hij over voor alle lessen en onderscheidt zich door ijver en goeden geest… Schildert afzonderlijk met vrij goed gevolg… Schildert loffelijk, is echter onbestemd in zijn streven…

Het deed Jan pijn dat Bas al na een jaar de academie verliet. Hij deed in november 1877 examen voor de acte middelbaar handtekenen, zoals hiervoor al aangegeven, en werd tekenleraar op een school in Gouda. Hij was toen pas 18 jaar. Twee jaar later werd hij tekenleraar in Kampen. Bas ging zijn eigen weg, maar het contact met mijn grootvader bleef in stand.

In 1894 bezocht Bas Tholen nog een expositie van mijn overgrootvader en schrijft hem daarover een brief: Je bent prachtig vooruit gegaan in mijn oogen, de bloemen van den laatsten tijd ook nog zooveel mooier als die van vroeger, zonder toeval en zuiver van teekening en kleur. Ik was met geziene zoo ingenomen, dat ik nog eens naar Tessora was gegaan om je dit te zeggen, tot mijn spijt was je er echter niet.”

Het ging Bas goed. Hij werd een leerling van de ruim 30 jaar oudere schilder Paul Gabriël en raakte met hem bevriend. Regelmatig bezocht hij Paul in de zomer die toen in Brussel woonde. Toen Bas 22 jaar was schilderde hij een portret van zijn leermeester. Dat portret bevindt zich in het Rotterdamse museum Boijmans Van Beuningen. Gabriël kwam ook regelmatig naar Kampen. Samen trokken ze door de omgeving, zoals rond Giethoorn, waar ze landschapsschilderingen maakten. Opvallend vond ik dat Bas een kinderportret schilderde dat in de jaren 50 van de 20e eeuw op een postzegel van 6 cent werd afgebeeld. Hij trouwde met de 17 jaar oudere Coba Muller en vestigde zich na verloop van tijd in Den Haag waar inmiddels ook Paul Gabriël was gaan wonen.

Na 4 jaar verliet mijn overgrootvader Amsterdam om zich in 1880 in te schrijven voor de gerenommeerde en eeuwenoude Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. 

Schets Jan Voerman Sr. uit de Akademietijd