De brief van Jan Verkade aan zijn zus Anna en zwager Jan Voerman Sr. over de loopbaan van zijn petekind Jan Voerman Jr.

De familie Voerman krijgt in 1907 een brief van Jan Verkade, ofwel de schilder-monnik Dom Willibrord, uit het klooster in Beuron. Hij pleit ervoor dat zijn neef en petekind Jan Voerman Jr. zijn eigen weg moet gaan, weg uit het te beschermende gezinsleven in Hattem. Hij stelt voor dat zijn neef een studie gaat volgen op de kunstacademie in Düsseldorf waarvan hij de directeur Peter Behrendse kent.

Op 30 januari 1907 schrijft hij in half Nederlandse en Duitse zinnen aan Anna en Voer:

“Het heeft me plezier gedaan te horen dat Tijs (broer van Jan Voerman Jr.) van wal gestoken is en het begin heeft gemaakt van zijn carrière. Ik denk dikwijls aan me jonge naamgenoot de ‘lange Jan’ jr. en ik geloof dat ik jullie voor hem iets voorslaan kan dat voor zijn hele leven van het grootste gewicht is. Het is de hoogste tijd dat de jongen eens uit Hattem komt. Een leven als Miller en Voerman is maar voor weinigen goed! De indrukken van de jeugd zijn van de grootste wichtigheid. ‘t Is noodig dat Jan en Thijs spoedig ook in een milieu komt waarin hij voor een goed deel dat zien kan wat tegenwoordig het beste en het meeste toekomst heeft. Ik heb nu zoveel ervaringen gemaakt aan mij en anderen, dat ik geloof eenige autoriteit te bezitten op het gebied van  kunstenaarsopvoedingsmethode. Voor Jan meen ik het rechte gevonden te hebben. Ik zou hem n.l. op de Kunstgewerkeschule in Düsseldorf doen. Het is op dit moment de beste school van Duitschland. De directeur is Peter Behrendse een geniale man die de genialiteit bezeten heeft uit Holland en Weenen twee lui voor zijn school te werven die uitstekende kunstenaars zijn. Ik wil Jan met raad en daad terzijde staan. Ontneem jullie zoon niet de kans om met anderen te concurreren en laat hem niet zijn mooiste jaren verlummelen”

De brief wordt door Voerman Sr. terzijde gelegd en het geloof wordt bespot. De relatie met Dom Willibrord Verkade wordt nooit meer helemaal hersteld. Jan Voerman Jr. is er in deze periode nog niet aan toe om het gezinshuis te verlaten. In 1911 zoekt hij alsnog contact met zijn oom om naar Duitsland te vertrekken maar de politieke onrust maakt dat onmogelijk. In 1912 meldt Jan Jr. zich aan bij de Rijks Akademie der Kunsten en verlaat dan eindelijk het ouderlijk huis om bij broer Tijs in Amsterdam te gaan wonen. Twee jaar later, als WO I uitbreekt, keert hij alweer terug naar Hattem.

Lees hier meer over Jan Verkade/ Dom Willibrord en zijn deelname aan ‘Les Nabis’, de kunstenaarsgroep rond Paul Gauguin.

Brieven van Dom Willibrord aan Jan Voerman Sr. en Anna Voerman – Verkade en aan Jan Voerman Jr.

De geschiedenis van Grietje Louwes (1867-1946), moeder van mijn oma Hetty Voerman -Mansholt

Overgrootmoeder Hilje Zijlma – Hopma

Grietjes moeder Henriette had haar naam gekregen van haar moeder Hilje Hopma uit Bedum, die in de Franse tijd de verplichte Franse lessen had gevolgd op school. Hetty Mansholt is naar haar vernoemd.

Hetty beschrijft in later jaren het verhaal van haar overgrootmoeder Hilje Hopma, in 1800 geboren, en opgegroeid in de Franse tijd. Haar vooruitziende moeder zorgt dat ze goed onderwijs krijgt. Ze trouwt op haar 23e met herenboer Hendrik Jan Zijlma die met zijn familie op Ewer woont. Het trouwkostuum gemaakt van bedrukt katoen, mosterdgeel en bezaaid met rode bloempjes, zoals de weilanden rondom haar huis, is lang in de familie bewaard gebleven, maar hangt nu in de borg Verhildersum bij Leens. Een groenfluwelen beugeltas bedrukt met bladgouden stipjes en een rijkversierde zilveren beugel, die Hilje op 15 jarige leeftijd kreeg toen ze haar belijdenis deed, is ook bewaard gebleven.

Het paar vestigt zich in het “Gansehuis” vlakbij Huize Ewer. In 1823 wordt deze boerderij op orde gemaakt om de nieuwe boerin te ontvangen. In maart worden nieuwe knechten en meiden ingehuurd. Het volgende jaar wordt zoon Jan geboren en twee jaar later zoon Geuchien. Henriette volgt in 1828.

Er is ook behoefte aan geboortebeperking, omdat er minder kinderen nodig zijn in het boerenbedrijf en er minder kinderen sterven. De Groningse boer, die zijn vrouw ‘in ere houdt’ door haar niet jaarlijks een kind te geven, is een bekend begrip. De verburgerlijking bij de boerenfamilies zorgt zelfs voor meer preutsheid. Dat komt vooral omdat veel boerendochters na de lagere school nog de kostschool bezoeken of gaan ‘jufferen’ in de grote stad. Ze leren daar nieuwe gebruiken en omgangsvormen. Ze gaan zich beter kleden en de aandacht voor hygiëne neemt toe.

Oma Henriette, ‘Ka’

Henriette Zijlma wordt ook wel ‘Ka’ genoemd omdat ze een vrouw is met een sterke eigen wil. Omdat de herenboeren geld genoeg hadden voor knechten op het land en dienstmeiden in huis was er tijd voor lezen, breien en vertier. De leeskringen in de Marne floreren dan ook rond 1850. Henriette, ‘Ka’, is nog iets vrijer dan in haar tijd gebruikelijk was. Toen haar oudere broer Jan Zijlma wilde trouwen met een meisje uit een ander familie van herenboeren, kon dat alleen als Henriette zou trouwen met de broer van de beoogde bruid. Henriette weigerde en maakte haar eigen keuze. Jan Zijlma is nooit meer getrouwd en heeft zijn zus nooit vergeven. Ka zou niets van het familiebezit erven.

Jan en zijn broer Geuchien zijn bekende inwoners van de Marne. Jan Zijlma heeft boeken geschreven waaronder een boek over de geschiedenis van de Marne. Geuchien was een herenboer, liberaal politicus en actief als gemeente- en provinciebestuurder in Groningen. Daarna werd hij lid van de Tweede- en Eerste Kamer. Ook Geuchien heeft, in Gronings dialect, over zijn jeugd in het dorp Zuurdijk geschreven. Ze liggen samen met vrouw en ouders begraven op het mooie kerkhofje in Zuurdijk.

Ka wordt verliefd op de charmante student Stefanus Louwes. Stefanus heeft al op jonge leeftijd zijn ouders verloren en is opgevoed door familie van moeders kant. Deze regenten familie Winsingh uit Roden is welgesteld en konden zijn studie betalen. Stefanus is een man met een zwakke gezondheid. Hij breekt zijn studie theologie al snel af, omdat hij meer van feesten houdt dan van boeken. In die tijd is het motto dat een mislukte student nog altijd kon gaan boeren. Maar ook het boerenleven kan hij niet aan. Stefanus blijft van drank houden en is een graag gezien lid van feest comités in het dorp. Het gemis van zijn ouders maakt hem tot een wat sombere en starre man met ‘een harde mond en treurige ogen’. Stefanus en Ka trouwen en gaan wonen in het Gazenhuis, maar daar is het vochtig en er is weinig ruimte.

De leefomstandigheden zijn vooral voor kinderen zwaar. Veel kinderen sterven dan ook op jonge leeftijd.  Er zijn veel ziektes als hondsdolheid, tyfus, cholera en rachitis en vooral in de winter met de harde, koude oostenwinden is het leven hard. Na de geboorte van het oudste kind van Ka en Stefanus Trijntje komen er drie kleintjes die allen jong sterven. Daarna komen Hendrik Jan, Hilda, Grietje en tot slot Louwe.  De opvoeding is autoritair en ruw. Vaders wil is wet. Kinderen worden bang gemaakt met dreigementen, in de arm geknepen, vastgebonden in hun kinderstoel en beknord. Het is vanaf de afgelegen boerderij ruim een uur lopen naar de school. De zomers zijn beter, met frisse lucht en volop fruit en alle ruimte om te spelen.

Hilje Hopma