Coen Rahder, wijnkoper uit Amsterdam, vertrekt met zijn gezin naar Drenthe om er te gaan vervenen.

Johan Coenraad Rahder, of kortweg Coen zoals hij zichzelf noemde, is geboren in 1812 in Amsterdam. Hij behoorde tot een familie van wijnhandelaren die afkomstig was uit het Duitse stadje Mülheim am Rhein. Het stadje lag tegenover de oude binnenstad van Keulen, op de andere oever van de Rijn.

Over die periode van de familie Rahder is helaas niet zoveel bekend. Belangrijkste oorzaak daarvan is een brand die het archief in het Duitse stadje volledig heeft verwoest. Wat we nog wel weten is dat het een patriciërsfamilie was. Een familie met aanzien en geld, verdiend door de handel in wijn. Ze bezaten wijngaarden aan de Rijn en de Oder rond Mülheim.

Stamvader was Herbert Rahder. Nadat hij in 1752 was overleden hertrouwde zijn weduwe Maria Christina Cölsch in 1761 met de Nederlander Hendrik Schaap en verhuisde met haar kinderen naar Amsterdam. Ze vestigden zich aan de Binnenkant 24, gelegen in het havengebied, in de buurt van het IJ en het huidige luxe Grand Hotel Amrâth, met aan de ene kant het Oosterdok en de Prins Hendrikkade en aan de andere kant de Oude Waal. Amsterdam, als belangrijke havenstad vol kooplieden, was een lucratieve plaats om de wijnhandel voor te zetten.

Veel wijn werd verscheept naar Nederlands Indië waar veel contacten ontstonden. Na het overlijden van Jan in 1819 namen zijn zoons Jan Willem, Herbert en Simon het bedrijf over. In 1824 overleed Herbert op jonge leeftijd, hij was slechts 36 jaar, aan ‘eene zware zenuwinzinking,’ zoals bleek uit het overlijdensbericht. Zijn vrouw Gerredina Stofft verklaarde daarin:

Ik verlies aan hem een braafste Man en mijn tien kinderen de zorgvuldigste vader, waarvan de meeste te jong zijn om dit groot verlies te beseffen.

Zijn oudste zoon Coen was toen twaalf jaar. Kort daarna, op 18 mei 1825 verscheen er opnieuw een overlijdensbericht.

Heden overleed mijn beminde tweede dochter Johanna Hendrika Rahder in den ouderdom van 14 jaar. Zijn volgde dus spoedig haren voor weinig maanden overleden vader wiens lieveling zij was.

Weduwe Gerredina, zette ondanks haar grote verdriet, met veel steun van Simon, de jongste broer van haar overleden man Herbert, de wijnhandel voort als de ‘firma Weduwe H. Rahder.’ Deze wijnhandel groeide uit tot een begrip in Amsterdam en verre omtrek.

Coen ging ook de wijnhandel van zijn familie in. In 1845 werd de firma overgenomen door een nieuwe ‘weduwe Rahder’, de schoonzus van Coen, Eljse Mercker en haar kinderen Elisabeth, Jan en Simon. De zaken gingen voorspoedig. Aan de grachten bezat de familie vijf huizen die voornamelijk werden gebruikt voor de opslag van wijnvaten. Toch liet Coen zich uitkopen. Zijn ondernemingszin en dadendrang zochten naar een nieuwe uitdaging en geld had hij nu genoeg. Wat daarbij een rol speelde was zijn matige gezondheid. Hij was kortademig en gauw moe. Waarschijnlijk had hij toen al last van zijn hart. Het vervuilde en verpauperde Amsterdam van halverwege de negentiende eeuw deed zijn gezondheid geen goed. De grachten deden dienst als open riool en verspreidde een enorme stank. In de volksbuurten heerste schrijnende armoede met veel werkloosheid, ziekten en drankmisbruik.

Gezinnen uit de sloppenwijken in de grote steden werden naar Drenthe gestuurd. Dat gebeurde onder de vleugels van de Maatschappij van Weldadigheid, opgericht door Johannes van den Bosch. In Frederiksoord werd een kolonie gesticht waar de gezinnen een stuk grond en een huisje ter beschikking kregen om een nieuw bestaan op te bouwen. Tot op de dag van vandaag zijn veel van de koloniehuisjes daar nog te zien. Niet lang daarna richtte de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen een tweede kolonie op. Deze was bestemd voor landlopers, dronkaards en bedelaars die een verplichte heropvoeding kregen. In deze kolonie waren ze niet vrij om te gaan en staan waar ze wilden.

Coen dacht na over een nieuwe toekomst in een omgeving die beter was voor zijn gezondheid. Hij sprak er vaak over met zijn echtgenote Wilhelmina of Willemina. Voluit heette ze Wilhelmina Petronella Cornelia. Ik ben naar haar vernoemd, zoals meer familieleden. Mijn volledige naam is: Willem Peter Cornelis.

Willemina was de dochter van Jan van Voorthuysen, reder in Amsterdam, waar hij op het Kattenburgerplein woonde. Zijn bijnaam was de ‘Prins van Kattenburg’. Hij was een vermogend man met veel invloed. Zijn schepen voeren vanuit Kattenburg de wereldzeeën over, zo lees ik in een brief van Jan Heil, kleinzoon van Oude Jan Rahder, de oudste zoon van Coen. Volgens dezelfde brief was hij getrouwd met Maria Anna de Villeneuve een dame van adel. In het huis van Jan Heil hing een schilderij van haar.

In de herensociëteiten van Amsterdam waar Coen regelmatig was te vinden, maar ook elders in de sociëteiten in Londen en Parijs, werd vaak gesproken over de uitgestrekte veengebieden in Drenthe. Vooral in Zuidoost-Drenthe, nabij de Duitse grens, zagen deze heren uit het Westen kansen. Daar kon nog volop turf worden gestoken. Turf was een brandstof die in heel Nederland werd gebruikt om de huizen te verwarmen. Maar er was ook turf nodig om de stoommachines te laten branden die in steeds meer fabrieken werden ingezet.

De turfwinning in de veengebieden van Groningen, Friesland en Utrecht was op zijn retour. Verreweg het meeste was al ontgonnen. Maar in Drenthe lagen nog grote veengebieden om te ontginnen. Dat was voor een aantal Amsterdamse kooplieden aanleiding om veengrond in Zuidoost-Drenthe aan te kopen. Om die reden kreeg het gebied onder Emmen de naam Amsterdamscheveld.

De turfwinning bood de mogelijkheid om snel rijk te worden. Het bruine goud en de zucht naar avontuur in het verre en onbekende Drenthe was voor velen onweerstaanbaar. Er werd gesproken over het Drentse Californië, omdat de turfkoorts overeenkomsten vertoonde met  de goudkoorts in deze nieuwe Amerikaanse staat.

Coen kon de verhalen over Drenthe die hij hoorde maar niet van zich afzetten. De nieuwe uitdaging prikkelde zijn fantasie en ondernemingslust. Maar kon hij zijn vrouw overhalen om Amsterdam met alle voorzieningen van een grote stad te verlaten om een nieuwe start te maken in het verre en dunbevolkte Drenthe? Het ging niet zonder slag of stoot, avonden lang hebben ze met elkaar gepraat in hun huis aan de Binnenkant. Uiteindelijk gaf het argument van zijn gezondheid de doorslag. De schone lucht in Drenthe en de landelijke omgeving zou hem goed doen.

Willemina had wel twee voorwaarden. Waar ze ook gingen wonen: er moest een goede arts in de nabijheid zijn en een fatsoenlijke school voor hun kinderen. Anders was het onbespreekbaar. Geen enkel probleem, vond Coen, al lang blij dat hij de kans kreeg deze nieuwe uitdaging op te pakken. Geld was het probleem niet. Hij had de laatste jaren genoeg verdiend met de wijnhandel. Hij vond een partner in Andries de Wilde, die hij al langer kende. Samen met nog een aantal andere kooplieden, zetten ze een nieuwe onderneming op om in het afgelegen Drenthe een nieuw avontuur aan te gaan.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” van Kees Opmeer. Het boek is gebaseerd op mijn familiearchief en is hier te koop.

Koperen bruiloft van J.C. Rahder en W.P.C . Rahder van Voorthuysen in 1846

Het echtpaar W.P.C. Rahder – van Voorthuysen en J.C. Rahder

Plaats een reactie