Ik schreef tante Liesje een ouderwetse brief. Ze is niet zo van het mailen en ik ben niet zo van het bellen. In mijn brief legde ik uit waarom ik haar wilde spreken. Een paar dagen belde ze me enthousiast op. Ik was van harte welkom in haar woonplaats Leiden.
Tante Liesje (Elisabeth) is een jongere zus van mijn moeder en inmiddels al een eind in de tachtig, maar nog vitaal en helder van geest. De andere zus van mijn moeder, Mieneke, was de jongste en overleed in 1979 toen ze 60 jaar was. Tante Liesje is, zoals eerder genoemd, getrouwd met Lammert Leertouwer, voormalig hoogleraar Theologie en van 1991 tot 1997 Rector Magnificus van de Universiteit Leiden. In 1993 mocht hij Willem-Alexander persoonlijk zijn bul uitreiken, een plechtigheid waar hij nog steeds trots op is.
Vanaf het station in Leiden is het maar een paar minuten lopen naar de statige Rijnsburgerweg met aan weerszijden de hoge, oude herenhuizen. Oom Lammert kon lopend naar de universiteit, bedacht ik me toen ik aanbelde.
Het was leuk om tante Liesje en oom Lammert weer te zien. Ik kom er niet vaak, maar als ik er ben voel ik me onmiddellijk op mijn gemak. Het gesprek kwam snel op gang. Liesje vertelde en Lammert vulde aan.
‘Mijn vader werd door de veenarbeiders en turfschippers met “meneer” aangesproken,’ zei ze. ‘Dat was bijzonder. Meestal werden mensen met aanzien alleen bij de achternaam aangesproken. Het gaf aan hoezeer hij werd gerespecteerd. Iemand vroeg hem eens: “Bent u soms van adel?” Dat kwam niet door zijn uiterlijk. Hij droeg altijd eenvoudige kleding. Het was vooral zijn uitstraling en de manier waarop hij sprak.’
Kort na hun huwelijk in 1928 lieten Jaap Rahder en zijn vrouw Femmie Uiterwijk het huis ‘De Tippe’ in Nieuw-Amsterdam bouwen, met kantoor aan huis. ‘De Tippe’ is Drents voor hoek of punt, genoemd naar het opvallende puntdak van het huis. Tot die tijd reed Jaap op de motor vanuit Huize Blokland in Noordscheschut, zijn toenmalige, ouderlijke woonplaats, naar het veen rond Nieuw-Amsterdam. Liesje herinnerde zich het verhaal dat haar vader onderweg een keer een varken aanreed dat onverwacht de weg overstak. Voor beiden liep het goed af. Ze moet er nog steeds om lachen.
Jaap en Femmie leerden elkaar kennen in de trein naar Meppel. Hij was op weg naar de HBS en zij naar de kweekschool. Wat tante Liesje nog steeds moeilijk vindt is dat haar moeder aanvankelijk niet werd geaccepteerd door de ouders van Jaap. Het huwelijk met Femmie was duidelijk beneden de stand van de familie, vond haar schoonmoeder, Jentje Rahder-Thomas. Vernederend was bijvoorbeeld dat Jentje er op stond de inrichting van ‘De Tippe’ te betalen. Femmie kon zich dat toch niet veroorloven als dochter van eenvoudige komaf. Ze mocht zich daarom ook niet te veel met de aanschaf van de meubels en de aankleding van het huis bemoeien. Later gingen de scherpe kantjes eraf toen ze Femmie beter leerde kennen en ontdekte hoe belangrijk ze was voor haar zoon.
Voor het eerst hoorde ik nu ook de precieze toedracht van het bedrijfsongeval dat hem op tweeëndertig jarige leeftijd overkwam. Het gebeurde met een turfmachine, een voor die tijd moderne machine met een groot ronddraaiend schoepenrad waaraan bakjes waren bevestigd. Deze machine schepte de turf uit het veld en maakte er pakjes van die vervolgens werden opgestapeld. Op een gegeven moment raakte de machine verstopt, omdat er een stobbe in terecht was gekomen, een stuk hout of boomwortel. Jaap probeerde de stobbe met zijn laars tussen de tandraderen weg te trappen, maar op dat moment kwam de machine weer ratelend op gang. Zijn been kwam bekneld te zitten en hij raakte zwaar gewond. Jaap werd met spoed naar het Bethesdaziekenhuis in Hoogeveen gebracht, dat toen nog aan de Hoogeveensche Vaart was gevestigd. De dienstdoende chirurg kon maar één diagnose stellen: het onderbeen was er zo slecht aan toe dat het moest worden geamputeerd. Femmie nam er geen genoegen mee. Ze wilde een second opinion. Zonder aarzelen belde ze naar professor Van Gulik in het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Wonder boven wonder kreeg ze hem persoonlijk aan de lijn. Ze was zo overtuigend dat professor Van Gulik meteen in de trein stapte en naar Hoogeveen afreisde. Helaas, hij kon de diagnose alleen maar bevestigen. Het been moest onder de knie worden afgezet. Jaap kreeg een kunstbeen.
‘Het kunstbeen lag ’s avonds naast zijn bed,’ weet Liesje nog. ‘Als het ’s nachts onweerde, moesten we ons aankleden en in de woonkamer gaan zitten. Door zijn kunstbeen was er anders niet genoeg tijd om het huis te ontvluchten.’
Deze handicap heeft hem de rest van zijn leven dwarsgezeten. Hij leed daar meer onder dan onder zijn zwakke hart. ‘Aan zijn hart kon hij niets doen,’ zegt tante Liesje. ‘Dat was een fout van de natuur en kon hij accepteren. Het ongeluk met zijn been was zijn eigen schuld. Daar kon hij moeilijk mee overweg.’
Eigenlijk leefde mijn opa in twee werelden, realiseerde ik me gaandeweg het gesprek met Liesje en Lammert. Aan de ene kant zie ik de baas in het veen voor me die samen met zijn voorman Schluterals een soort vaderfiguur zorgde voor zijn arbeiders; streng maar rechtvaardig en vooral betrokken. Zo was er die veenbrand, de nachtmerrie van elke vervener. Moeilijk te bestrijden, omdat het vuur van een veenbrand ondergronds voortwoekert. Iedereen kwam helpen; dorpsbewoners, veenarbeiders, vrouwen, kinderen en ook opa Jaap met zijn kunstbeen. Zij aan zij sloegen ze met takken op het brandende veen. Dit was de manier om het vuur te bestrijden. Op zo’n moment bestond er geen standsverschil.
Aan de andere kant zie ik de notabele, de man van ‘adel’, voor me die actief was in allerlei besturen en commissies waarvoor hij regelmatig naar de grote stad reisde. Wat tante Liesje nog wist was dat hij zitting had in het bestuur van het waterschap, lid was van verschillende provinciale commissies en actief was in de vereniging van verveners. ‘Mijn vader was ook nauw betrokken bij onze school,’ vertelde tante Liesje. ‘Hij was voorzitter van de oudercommissie en in december kwam hij verkleed als sinterklaas op school. Dat was voor ons een goed bewaard geheim, totdat een meisje uit mijn klas riep: “Jouw vader is Sinterklaas.” Ik reageerde verontwaardigd. “Nietwaar! Hoe kom je daarbij?” Ze keek me triomfantelijk aan. “Kijk dan naar zijn been.”

Liesje, Jentje, Moeder Fem en Mieneke Rahder
