Grietje Mansholt-Louwes (1867-1946) leest rond de wisseling naar de 20 eeuw een boek van Claus Heinrich Baas waarin ze haar eigen leed weerspiegeld zag. “Daar zijn boeken ook voor”, schrijft dochter Hetty Mansholt later en ze voegt er aan toe: Vrouwen met ambitie die zich daarin belemmerd voelen, worden in die tijd vaak bestempeld als ‘ontevreden’.
Grietje voelt zich verwant met de vrouwenbeweging. In 1898 is de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid in Amsterdam. Freule Jeltje de Bosch Kemper schrijft bij die gelegenheid: De vrouw is veelal nog een slavin en slavernij kweekt heersers. Vrouwen en kinderen zijn dan nog onbeschermd tegenover overmatige arbeid en hebben nauwelijks politieke invloed.
De strijd van vrouwen wordt echter wat ondergesneeuwd door de bredere strijd van socialisten voor het Algemeen Kiesrecht. Hetty en Ada krijgen van Grietje te horen hoe ze aan geboortebeperking kunnen doen. Grietje is er, net als in die tijd dr. Aletta Jacobs en de Nieuw Mathusiaanse bond, waar ze zich bij aansluit, van overtuigd dat het hebben van minder kinderen vrouwen betere kansen op ontplooiing biedt. Daarbij was armoedebestrijding, door vermindering van het aantal kinderen, bij de nieuw-malthusianen een belangrijk thema. Door het verspreiden van informatie over voorbehoedmiddelen zouden vooral arbeidersgezinnen leren hun gezin klein te houden en zo zelf hun welvaartsniveau te verhogen. Er werden spreekuren georganiseerd, waar minder vermogende vrouwen terecht konden voor gratis seksueel advies en voor voorbehoedmiddelen. Van de medici die op dit terrein pionierswerk verrichtten zijn Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijk arts van Nederland, en Johannes Rutgers, arts en lange tijd secretaris van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, het bekendst. Daarnaast was Grietje, net als Wabien, lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Het is geen toeval dat eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw zoveel vrouwen uit Groningen zich bezighielden met het versterken van de rechten en de positie van vrouwen. Het noorden stond in deze periode al bekend als een radicale regio met veel vrijdenkers. De provincie Groningen was welvarend en veel inwoners hadden tijd en middelen om boeken te lezen, naar bijeenkomsten te gaan en goed onderwijs te volgen.
Grietje verzucht in die tijd dat ze zich voelt als Clärchen uit ‘Egmont’ van Goethe, ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’. Het blijft lange tijd een gevleugelde uitdrukking in de familie.
Dit is een fragment uit het boek “Uit Zeeklei gebakken”. Het boek is hier te bestellen
