Jan Voerman Sr. voorkomt in 1906 de bouw van een Steenfabriek in zijn geliefde IJssellandschap.

Mijn overgrootvader Jan Voerman Sr, de IJsselschilder, was altijd maar bezig met zijn werk. In zijn hoofd was het soms een chaos. Wolkenluchten, bosgezichten, dieren in de wei, hoe kon hij dat op het doek krijgen op een manier die paste bij wat hij voelde? Het was zijn leven als boer dat hem voldoening gaf en het evenwicht terugbracht als het teveel spookte in zijn hoofd. Hij hield van het werk buiten. De zorg voor de koeien en andere beesten, het kweken van groenten en bloemen, zelfs het uitmesten van de stal. De lichamelijke arbeid gaf ontspanning en maakte zijn hoofd leeg.

In 1906 gebeurde er iets waardoor mijn overgrootvader de held werd in de ogen van zijn kinderen. Zijn koeien en die van anderen graasden op een stuk land in de uiterwaarden aan de andere kant van de dijk, vlak voor hun huis. Het was goed grasland met een rijke opbrengst aan hooi waar veel boeren plezier van hadden. Dat stuk land zou verkocht worden.

Het was bekend dat de steenbakkerij een eindje verder langs de IJssel belangstelling had voor de grond. Het zou een ramp zijn voor mijn overgrootvader en de andere gebruikers. Niet alleen moest hij dan een ander stuk weidegrond zien te vinden voor zijn koeien die nu bijna voor zijn deur graasden, maar erger nog: vlak voor zijn huis zouden ratelende machines en transportbanden van de steenoven het land overhoop halen. Voor altijd zou het prachtige uitzicht verloren gaan. Voor mijn overgrootvader was dit een regelrechte bedreiging van het paradijs.

Er werd die dag een veiling gehouden in café Van Piekeren, bekend onder de naam ‘De Zon’. De zaal was afgeladen met boeren en andere belangstellenden. Zou de grond in handen komen van de rijke heren van de steenoven of zouden de boeren hun gezamenlijke grond kunnen behouden? De belangen waren groot.

Er werd flink tegen elkaar op geboden. De eigenaren van de steenoven hadden iemand afgevaardigd die op een gegeven moment het hoogste bod leek te doen. In de zaal viel een stilte. Dat was het dan. Op de gezichten van de boeren viel de verslagenheid af te lezen.

Toen ging achterin de zaal een arm omhoog. Daar zat een kerel met een zwarte cape om zijn schouders en een grote hoed op zijn hoofd. Alle hoofden draaiden zijn kant op. Met een kalm gebaar nam hij zijn sigaar uit de mond. Met zware stem deed hij op het laatste moment een hoger bod, kort en krachtig. De man van de steenoven bleef stil. Hij had geen toestemming om hierover heen te gaan.

De consternatie was groot. Wie was die man precies? Ze kenden hem niet goed. Je zag hem alleen als hij sigaren ging halen, maar hij kwam nooit in het café. Ze wisten dat hij even buiten de Dijkpoort woonde en koeien had die hij liet grazen op het weiland dat geveild werd, maar hij was geen echte boer en geen Hattemer van oorsprong. Wat kon het ze ook schelen? Hij was de eigenaren van de steenoven te slim af geweest. Dat was het enige dat telde.

Mijn oma Hetty Voerman-Mansholt schreef over haar schoonvader:

…Ze hadden weer lang moeten wachten voor Vader (Voerman Sr.) thuis kwam uit de wei, voordat ze konden gaan eten. ’t Was half twee geworden toen hij aan tafel zat en rustig zei: ‘Ik heb land gekocht.’ Een grote opwinding kwam omhoog en rumoer barstte los. ‘Heb je ten Have niets gezegd?’ En ‘Waarom heb je mij dat niet verteld?’ Voerman zei toen heel kalm: ‘Als je zoiets van plan bent moet je het aan niemand, helemaal niemand vertellen’…

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs”, over de kunstschilders vader en zoon Voerman.

Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Steenfabriek langs de IJssel, Verkadeplaatje van Jan Voerman Jr. voor het album “De IJsel” uit 1916

De Rahders bezoeken de wereldtentoonstelling in Parijs 1889 en 1900

In 1889 vroeg vervener ‘Oude’ Jan Rahder (1834-1889) zijn één jaar jongere broer Herbert de wereldtentoonstelling in Parijs te bezoeken met als doel te onderzoeken of de exportmogelijkheden van turf konden worden vergroot. Hij wilde daarmee de goede resultaten van het bedrijf zoveel mogelijk continueren, tegen de stroom van sombere verwachtingen in. Wat meespeelde wat dat Herbert als jongeman in de zomer van 1862 al eerder een zakelijk en succesvol bezoek aan de wereldstad Parijs gebracht, in het kielzog van zijn vader, zoals we eerder hebben kunnen lezen. Hij kende Parijs goed, voelde zich daar thuis en sprak de taal.

De wereldtentoonstelling van 1889 was een groot succes. De Eiffeltoren werd gebouwd om deze tentoonstelling extra cachet te geven en dat lukte. De aandacht uit binnen-en buitenland was overweldigend. Meer dan 30 miljoen mensen bezochten Parijs. Het was ook de tentoonstelling waarop Gerard Heineken furore maakte met zijn bier, zoals we kunnen lezen in het boek ‘Gerard Heineken, de man, de stad en het bier’ van Annejet van der Zijl. In een recent reclamespotje van Heineken is dat succes tijdens de wereldtentoonstelling nog eens nadrukkelijk uitgemeten. Minder bekend is dat de Radhers misschien wel net zo veel indruk maakten met de turfproducten van hun bedrijf. Grote kans trouwens dat Herbert  en Gerard Heineken elkaar daar hebben ontmoet en ervaringen hebben uitgewisseld.

Herbert demonstreerde met veel flair de machinale turf, de ‘tourbes machinales’ van ‘Maison Rahder’. Zo’n demonstratie was hem op het lijf geschreven. Hij presenteerde zich als wereldburger met kennis van zaken en met zijn aanstekelijke charme en dat ook nog in vloeiend Frans. Hij had ook brochures meegenomen waarop de  machinale turf in het Frans werd aangeprezen, met als kop: Fabriquees dans la tourbière Hollandaise province de Drenthe.

Herbert hield van Parijs. In 1900 bezocht hij de wereldtentoonstelling opnieuw, maar nu in de eerste plaats als toerist. Hij was nog wel aandeelhouder, maar bemoeide zich niet meer zo intensief met het familiebedrijf. De leiding was sinds twee jaar in handen van zijn broer Jonge Jan, na het overlijden van Oude Jan. Herbert werd tijdens zijn bezoek vergezeld door zijn jongere en geleerde broer Lydius en zijn zwager Johannes Zeeman uit Amsterdam die inmiddels was gepensioneerd.

Herbert heeft een verslag van hun reis naar Parijs gemaakt dat bewaard is gebleven. In het gedetailleerde verslag lezen we hoe de reis van Herbert begon. Hij fietste in gezelschap van zijn broer Jonge Jan van zijn woonplaats Nieuweroord naar Hoogeveen waar ze afscheid van elkaar namen. Daar stapte hij op de trein naar Rotterdam om via een stop in Brussel in Parijs aan te komen. Onderweg voegden Johannes Zeeman en Lydius zich bij hem.

Het verslag liet zien hoe ze genoten van hun bezoek aan deze wereldstad. Ze verbleven in het grand Hotel de Malte en hadden zichzelf een druk programma opgelegd. Uitgebreid vertelden ze over hun dagelijkse uitstapjes. Ze vermaakten zich in een Schweitzer Bierhalle met ‘dames bediening’. Ze bezochten de Place des Victoires, waar Zeeman absinth en wij madeira gebruikten. Ze gingen naar de schouwburg, het Louvre, het graf van Napoleon, Fontainebleau en natuurlijk de Eiffeltoren, blikvanger en symbool van de wereldtentoonstelling. Ze dronken goede wijn op de terrasjes in het centrum en deden inkopen aan de roemruchte Boulevard Haussmann. De vele jeneverbesstruiken in het Forêt de l’Empereur, net buiten Parijs, deden Herbert denken aan zijn geliefde provincie Drenthe. Een bijzondere en nieuwe ervaring was de file waarin ze met hun rijtuig hebben gestaan. Uren achtereen stonden ze stil in een rij van meer dan honderd rijtuigen. In Drenthe hadden ze zoiets nog nooit meegemaakt.

Vanzelfsprekend bezochten ze ook de wereldtentoonstelling waar veel paviljoens nog in gereedheid moesten worden gebracht. Grote schrik kregen ze toen ze hoorden dat op het tentoonstellingsterrein een vreselijk ongeluk had plaatsgevonden. Door het instorten van een houten loopbrug waren 9 mensen omgekomen. Het stond in alle kranten. Vandaar dat wij ons haastten de onzen gerust te stellen.

De reis begon op zaterdag 21 april 1900 en eindigde op woensdag 2 mei. Herbert besloot zijn verslag met de volgende woorden: Deze reis, die vol aangename verrassingen onder de gunstigste omstandigheden plaats had, zal een blijvende herinnering bij ons achter laten. Lydius dikteerde en Zeeman en ik schreven onze memoires.

Een nieuwe eeuw was begonnen, met Jonge Jan aan het roer. Maar de hoogtijdagen van de turf waren voorgoed voorbij. Jonge Jan probeerde er het beste van te maken, met alle hoogte- en dieptepunten die daar bij horen. De vraag was hoe lang het familiebedrijf nog stand kon houden.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

De wereldtentoonstelling in Parijs

Herbert Rahder (1835-1912)

Lydius Rahder (1855-1916)

Derk Roelfs Mansholt (1842-1921) verhuist in 1866 met zijn ouders naar Eexta.

Bedrijfsleider in Meeden

In de buurt van het Groningse Meeden, niet ver van Scheemda en Winschoten kocht de Familie Mansholt de boerderij ‘Vogelzang’ voor 69.864 gulden van de familie Brouwer. Met een afstand van pakweg vijftig kilometer vanaf hun vorige woonplaats was het niet echt een wereldreis, maar het was wel een totaal andere wereld.

Derk ging zijn eigen weg. Vanaf het begin zette hij zich in om zich aan de Nederlandse samenleving aan te passen met zijn eigen gebruiken en eigenaardigheden. In de kortste keren maakte hij zich de taal eigen, niet het dialect dat niet veel verschilt van zijn eigen dialect, maar het algemeen beschaafd Nederlands. De tongval uit zijn geboortestreek zou hij echter nooit helemaal kwijtraken.

Door zijn kennis en deskundigheid werd hij al snel bedrijfsleider op een grote boerderij aan de Hereweg in Meeden, de doorgaande straat die dwars door het dorp liep. De boerderij was in bezit van de vijf jaar oudere Aaltje Willems die op jonge leeftijd weduwe was geworden. De aantrekkelijke Aaltje had de boerderij geërfd van haar man Harm Tonckens. Het kostte haar veel moeite de boerderij in haar eentje te beheren, met haar twee jonge dochters, Hendrika van vier en Wiepke van twee.

Echtgenoot, vader en boer

In de sterke, ambitieuze en energieke Derk vond Aaltje een grote steun. Het kon niet uitblijven. Er bloeide een liefde op tussen deze twee jonge mensen die blijkbaar tot elkaar waren veroordeeld. Ze trouwden in 1869. In één klap werd Derk echtgenoot, vader en eigenaar van een groot boerenbedrijf. In de loop der jaren werd het gezin met nog eens zes kinderen uitgebreid.

In 1873, als hij 31 is, wordt hij officieel Nederlands staatsburger. Dat hij dan al goed is ingeburgerd en aanzien heeft verworven, blijkt uit het feit dat hij in hetzelfde jaar wordt gekozen in de gemeenteraad van Meeden. Niet lang daarna vragen ze hem voorzitter te worden van het Genootschap van Landbouw en Nijverheid, afdeling Meeden.

In Groningen bestaat veel waardering voor de kennis en kunde van Derk. Ze zien hoe hij voortdurend op zoek is naar betere teeltmogelijkheden. Samen met een andere boer die dezelfde vernieuwingsdrang heeft, legt hij proefvelden aan om de verbouw van graan te kunnen verbeteren. De resultaten worden nauwkeurig en uitvoerig vastgelegd. Hij trekt de regio in om enthousiast over zijn experimenten te vertellen en wordt een veelgevraagd spreker, hoewel dat niet zijn sterkste punt was.

De boerderij Vogelzang te Eexta is inmiddels afgebroken, alleen de boomgaard is nog terug te vinden

De boerderij in Meeden van Aaltje Willems Dijkhuis waar Derk Roelfs ging werken als voorman.

Dit is een fragment uit het boek ‘Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier nog te koop.

Familie Zijlma, voorouders van mijn oma uit Noord-West Groningen

De relatie met de familie Zijlma loopt via Grietje Louwes, de moeder van mijn oma Hetty en echtgenote van Ubbo Mansholt. Ze was de dochter van Stefanus Louwes en Henriëtte Zijlma. Dat waren van beide kanten welgestelde boerenfamilies.

De familie Zijlma stijgt in aanzien door de ondernemingszin van Hendrik Jan Zijlma, de vader van Henriëtte. Rond 1820 begint hij als kleine boer op zijn eigen bedrijfje ten oosten van Houwerzijl. Hij is een harde werker met kennis van zaken en een ‘deftig voorkomen’. Iedereen kende hem als de man die met een hoge hoed op zijn hoofd over zijn land wandelde en met onverholen trots om zich heen keek. Hij kan het zich veroorloven om na verloop van tijd ’t Huis Ewer te kopen, een monumentale kop-hals-rompboerderij.

Ewer zelf is niet meer dan een gehucht vlakbij het dorp Zuurdijk en het Reitdiep. Het is gebouwd op een van de oudste wierden van Groningen. Uit bodemvondsten blijkt dat hier al sinds het begin van de jaartelling mensen woonden.

De naam Ewer komen we voor het eerst in de vijftiende eeuw tegen. Deze is afgeleid van de persoon ‘Iwe toe Ewer’ die een huis van steen bewoonde op de wierde. Iwe moet een steenrijk man zijn geweest. Het woord steenrijk verwijst naar mensen die zich in het verleden een huis van steen konden veroorloven. Veel meer is er niet bekend over Iwe, behalve dat hij in 1500 sneuvelde in de slag bij Warfumerzijl tegen de ‘gevreesde en wrede Saksen’ onder aanvoering van de hertog van Brunswijk.  In de rand van de torenklok van Zuurdijk staat zijn naam als tastbare herinnering vermeld.

Hendrik Jan Zijlma trouwt in 1823 met Hilje Hopma, afkomstig uit een rijke boerenfamilie die een grote boerderij in Ellerhuizertil bewoont. Op die boerderij is nog steeds een gedenksteen te zien met alle namen van de kinderen die er geboren werden en met de tekst:

De veeteelt is onze bezigheid

Naast ’t eerlijk akkerploegen

Weldoen gepaard met matigheid

Geeft rust en vergenoegen

Het huwelijk van Hendrik Jan en Hilje

De huwelijksplechtigheid van Hendrik Jan Zijlma en Hilje Hopma is in stijl met veel uiterlijk vertoon. Hetty beschikte over de bruidsjurk van Hilje die ze in latere jaren schenkt aan de Borg Verhildersum. Nog steeds is deze te bewonderen in Museum Landgoed Verhildersum.

Hetty omschreef de jurk als volgt:

…gemaakt van bedrukte katoen, mosterdgeel, bezaaid met rode bloempjes, zoals de bloeiende weiden rondom haar huis. Zoals de empire-mode het wilde was vanaf de zeer hoge taille het rugpand van rok en jak wijd gerimpeld aan het korte lijfje met de open hals. Van onder de bolle kopmouwtjes kwamen lange mouwen, die in mitaines eindigend bij de vingers. Zij schijnt geen wit schort te hebben gedragen, maar een zwart met kant en een lila doekje om de hals. Vond haar schoonmoeder haar te stads en wuft zonder schort en batisten inzetje? Maar een warme cashmire sjaal moet onmisbaar geweest zijn om door de bruidegom om haar schouders te worden geslagen, op de lange reis naar haar eigen nieuwe huis het ‘Gansehuis.’

Het paar vestigt zich in het “Gansehuis” vlakbij Huize Ewer. In 1823 wordt deze boerderij op orde gemaakt om de nieuwe boerin te ontvangen. In maart worden nieuwe knechten en meiden ingehuurd. Het volgende jaar wordt zoon Jan geboren, Henriëtte volgt in 1828.

Hilje Hopma was een vooruitziende moeder die ervoor had gezorgd dat Henriëtte goed onderwijs kreeg. In de Franse tijd had ze zelf verplichte Franse lessen gevolgd op school en misschien daarom had ze haar dochter Henriëtte een Franse naam gegeven. Hetty Mansholt is weer naar haar vernoemd.

 Geuchien is een nakomertje en wordt in 1842 geboren. Er is in die tijd behoefte aan geboortebeperking, omdat er minder kinderen nodig zijn in het boerenbedrijf en omdat er minder kinderen sterven. De Groningse boer, die zijn vrouw ‘in ere houdt’ door haar niet jaarlijks een kind te geven, is een bekend begrip. De verburgerlijking van de boerenfamilies zorgt zelfs voor meer preutsheid. Dat komt vooral omdat veel boerendochters na de lagere school nog de kostschool bezoeken of gaan ‘jufferen’ in de grote stad. Ze leren daar nieuwe gebruiken en omgangsvormen. Ze gaan zich beter kleden en de aandacht voor hygiëne neemt toe.

Geuchien

Hendrik Jan boert goed. Ze kunnen het zich veroorloven om in 1844 Ewer grondig te verbouwen. Er worden veel  kinderen geboren, maar een aantal sterft al op jonge leeftijd. De kinderen die later nog een belangrijke gaan spelen zijn Jan, Henriëtte en nakomertje Geughien.

Oudste zoon Jan neemt het boerenbedrijf van zijn vader over. De jonge Geughien is daardoor gedwongen zijn eigen weg te gaan, maar doet dat met verve. Hij vertrekt naar de net drooggelegde Westpolder en laat daar in 1875 de boerderij ’Nieuw Zeeburg’ bouwen.

Vanuit zijn  maatschappelijke betrokkenheid wordt hij, net als veel andere herenboeren, politiek actief. Hij had geen socialistische opvattingen als Derk, maar behoorde wel tot de vooruitstrevende liberalen. Van gemeenteraadslid werkte hij zich op tot gedeputeerde. Vanuit zijn district Zuidhorn werd hij vervolgens gekozen tot lid van de Tweede Kamer, waarin hij van 1892 tot 1909 zitting had. Daarna was hij nog eens vijf jaar lang lid van de Eerste Kamer. Als woordvoerder voor landbouw en waterstaat was zijn invloed groot.

In zijn privéleven kreeg hij de nodige tegenslagen te verwerken. Zijn vrouw Ijte, Dijkhuis, dochter van Willem Lammerts, overleed al op jonge leeftijd na de bevalling van haar eerste kind. Het was een zware slag voor Geuchien. Zijn leven lang bewaarde hij een haarlok van haar in een flesje.

Een aantal jaren later hertrouwde hij met Hillegonda Zuidema. Eén van de dochters uit dit huwelijk, Hilda, trouwde met Thedoor Mansholt een zoon van Derk. 

Geughien Zijlma en zijn eerste vrouw Itje Dijkhuis

Dit is een fragment uit het boek “Uit Zeeklei Gebakken” van Kees Opmeer, over de families Mansholt, Louwes, Dijkhuis en Zijlma. Het boek is hier te bestellen. Ook te verkrijgen bij Landgoed Verhildersum te Leens

Verkadealbum “Langs de Zuiderzee” 110 jaar oud

Deze maand is het 110 jaar geleden dat het Verkadealbum “Langs de Zuiderzee” uitkwam. Op dat moment het 9e album in de serie. Zelfs het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon dit niet verhinderen. Ook in die tijd waren er plannen om de Zuiderzee af te sluiten. Verkade en Thijsse waren hiervan op de hoogte, zoals blijkt uit de inleiding van Thijsse in het album.

…Ga nu de Zuiderzee zien, eer het te laat is. Want lang zal ’t niet meer duren of groene polders vervangen de kabbelende golfjes. Hoe dat in zijn werk zaal gaan, en wat dat te beduiden heeft, vertelt een man van zaken in een afzonderlijk hoofdstukje…

Later schreef hij:

…’t Is toch al jammer genoeg, dat de zee hier later moet verdwijnen, maar daar is niets aan te doen en van die droogmaking verwachten we toch ook weer een boel goede dingen, maar we raken er heel wat moois door kwijt, bewaar dus dit album voor uw achterkleinkinderen…

Mijn opa, Jan Voerman Jr., komt in de tijd net terug uit Amsterdam waar hij lessen heeft gevolg aan de Akademie der Kunsten. Het was voor hem, na zijn beschermde jeugd bij zijn ouders in Hattem,  een openbaring om in de grote stad te zijn. Hij had Van Gogh gezien in het Rijksmuseum en het werk van Breitner. En hij wandelde uren door de stad op zoek naar kunsthandelaren. Voor het album de Zuiderzee mag hij 24 plaatjes maken daarvoor reist hij naar de kust van Friesland en Overijssel. Tacozijl, Lemmer, Blokzijl, Kuinre. Allemaal plaatsen die niet lang meer ‘aan zee’ zouden liggen.

Verkadeplaatje “Blokzijl” van Jan Voerman Jr.

Artikel uit november 1914 bij het verschijnen van het album

Logeren bij opa en oma Rahder in Nieuw Amsterdam (1963)

De belangrijkste herinneringen aan mijn opa Jaap, Jacob Rahder (1900-1965), heb ik aan de periode dat ik tijdelijk bij hem woonde.  Toen kwam ik voor het eerst in aanraking met de activiteiten van de familie Rahder als verveners. Het was in het voorjaar van 1963 dat mijn broertje Jacob Jan, net 3 maanden oud, en ik, een jochie van vier naar zijn huis De Tippe in Nieuw-Amsterdam verhuisden, naar later bleek voor een periode van een half jaar. Het ruime, vrijstaande huis is gelegen aan de Vaart NZ 20, langs de Verlengde Hoogeveensche Vaart en vlakbij het spoor.

Mijn moeder was in het academisch ziekenhuis in Groningen opgenomen. Na de bevalling van Jacob Jan werd ze moe, doodmoe. Mijn vader Ubbo begreep als arts-assistent al snel dat het niet de gewone vermoeidheid van een kraamvrouw kon zijn. Het bleek om een zware bloedvergiftiging te gaan. Ze was gedwongen veel penicilline te slikken, zoveel dat ze er na enige tijd allergisch voor werd. Alleen rust kon haar er weer bovenop helpen. Dit betekende dat ze tot haar spijt niet voor haar kinderen kon zorgen. Mijn vader was niet in staat deze rol over te nemen; niet alleen door zijn drukke baan met zijn coschappen. Hij was er ook de man niet naar.

Ze heeft drie maanden in het ziekenhuis gelegen. Door de penicilline heeft ze een beschadiging aan haar hartklep opgelopen, een hart dat toch al niet sterk was. Ze mocht ook geen kinderen meer krijgen. Het was een boodschap die hard aankwam. Mijn ouders waren dol op kinderen. Achteraf begreep ik goed waarom ze later pleegkinderen een thuis wilden geven.

Ik vond het heerlijk om een tijdje bij mijn opa en oma te mogen wonen. Ik ben geboren in de Wielewaalflat in Groningen, een begrip in de stad. Gebouwd in 1957 en modern door de combinatie van verschillende functies, gelegen aan de rand van de Oosterparkwijk. Inmiddels is het gebouw een rijksmonument. Kort daarna zijn we verhuisd naar een flat in de Illegaliteitslaan in Groningen, in een nieuwbouwwijk niet ver van het stadspark. En opeens kwam ik in Zuidoost-Drenthe terecht, in het buitengebied van Nieuw-Amsterdam. Wat een verschil met de grote stad. Vanuit het huis had ik een weids uitzicht op de omgeving. Ik vond het heerlijk om daar te mogen wonen en te genieten van mijn nieuwe vrijheid. Van heimwee had ik geen last. Daar kwam bij dat ik het eerlijk gezegd een beetje eng vond om mijn moeder in het ziekenhuis te bezoeken. Dat grote gebouw met al die gewichtige mensen in witte jassen. De steriele kamer waarin mijn moeder op bed lag. Ze zag er zo anders uit dan ik haar kende. Het hielp ook dat ik me thuis voelde bij mijn opa en oma. We werden  met open armen ontvangen. En mijn vader sliep om de andere dag bij ons, waar ik erg blij mee was, vooral in de eerste periode toen alles nog een beetje vreemd was.

Regelmatig kregen we ook bezoek van andere familieleden, zoals van mijn andere oma Hetty Voerman-Mansholt en tantes van de familie Voerman. Ik voelde me nooit alleen.

Wat me vooral is bijgebleven is de geur van veen en turf als ik in het uitgestrekte en open gebied rondstruinde met de wijken, de zijkanalen in het veen, de vaart met de brug waar altijd wat te zien was en de verspreid liggende boerderijen. Nog steeds als ik die geur ruik ben ik in gedachten terug in die tijd bij mijn opa en oma.

Het was wel anders dan thuis. Oma Femmie was niet alleen zorgzaam, maar ook een vrouw van regels. Dat was ik thuis niet zo gewend. Ze wilde met ‘u’ aangesproken worden. Als ik iets wilde, was ‘alstublieft’ een veelgebruikt woord. ‘Mag ik alstublieft nog een beetje vla?’ Alles gebeurde op vaste tijden. Eigenlijk vond ik die vaste structuur wel prettig. Het gaf duidelijkheid en binnen die vaste structuren had ik vrijheid genoeg om van mijn nieuwe leven te genieten. Soms overtrad ik de regels en kreeg ik straf. Ik weet nog dat ik een keer op de gang moest staan. Dat was ik thuis niet gewend. In het huis van mijn opa en oma was een zijdeur naar kantoor waardoor ik weer kon ontsnappen. Volgens mijn moeder heb ik toen triomfantelijk geroepen: ‘Wat heerlijk dat we hier een zijdeur hebben, hè?’ Mijn opa en oma konden daar de grap wel van inzien.

Dit is een fragment uit het boek: “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” van schrijver Kees Opmeer. Het boek is hier te bestellen.

Bij opa en oma Rahder op de Canapé in Nieuw Amsterdam 1963

Bij opa in het veen (Jacobsladder) 1963

Een olijfboom op Teulada ter nagedachtenis aan Sicco Mansholt

Vandaag, 2 oktober 2024, was er in de Gemeente Teulada op Sardinië, een officiële ceremonie ter ere van Sicco Mansholt. De Nederlandse Ambassadeur in Italië, Willem van Ee heeft, heeft samen met de gouverneur van Sardinië, en de burgemeester van Teulada, een plaquette onthult met daarop de naam van Sicco Mansholt en een korte betekenisvolle tekst. Ook is er een olijfboom geplant.

De olijfboom en de plaquette zijn een herinnering aan de brief die Sicco Mansholt in 1971 op deze plek schreef aan Europese Commissie voorzitter Malfatti. Mansholt schreef dat hij tot het inzicht was gekomen dat het radicaal anders moest met de wereld en het landbouwbeleid. Ruim 50 jaar later, is dat inzicht actueler dan ooit.  Het initiatief hiertoe is genomen door Siert de Vos. Ook een kleindochter van Sicco Mansholt was aanwezig bij de ceremonie.

Lees er hier over op een pagina van het Ministerie van Landbouw

Het planten van de Olijfboom

De plaquette

Hendrik Voerman: de eerste stadsboer in Kampen uit de familie Voerman.

Het verhaal van de familie Voerman begint met een schilderij. Hoe kan het ook anders? Tijs Voerman, de broer van mijn opa Jan, noemt het in zijn opgeschreven herinneringen een ‘studietje.’ Hij kreeg het van zijn vader Jan Voerman sr. die het had geschilderd toen hij begin 20 was. Dat moet rond 1880 geweest zijn.

Wat je ziet is een kleine boerderij, gelegen op een verhoging in het landschap onder Kampen in de polder Kamperveen. Kamperveen is een laaggelegen en vruchtbaar gebied aan de rand van de Zuiderzee met boerderijen die op een terp stonden. De bevolking bestond voornamelijk uit streng gelovige boerenfamilies met hun dienstmeiden en knechten.

Het paneeltje van Jan Voerman Sr.

Op deze boerderij heeft de oudst bekende Voerman gewoond. Zijn naam was ook Tijs, geboren rond 1730. Hier liggen mijn wortels.

Tijs kreeg 2 zonen, Peter, de oudste en Reijnder (geboren 1764). Deze Rein Tijssen Voerman, zoals hij werd genoemd, was mijn voorouder van wie Jan Voerman senior en junior rechtstreeks afstammen. Rein liet een grote boerderij bouwen in de onmiddellijke nabijheid van de oude boerderij van zijn vader. Hij trouwde met Aaltje Schraat. Zij was zelf boerendochter en met haar ouders vanuit Duitsland hier terecht gekomen.

Wat we weten is dat Aaltje en haar familie rond 1800 vanuit het Rijnland met een schip naar ons land voeren. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest, dat volgeladen schip. Vader, moeder, haar zusje, knechts en dienstmeiden. Alle bezittingen van de familie bevonden zich aan boord; huisraad, werktuigen, paarden, koeien en andere beesten. 

Ze voeren de Rijn af om in de buurt van Doesburg op de IJssel uit te komen. Vandaar gingen ze stroomafwaarts langs oude steden als Zutphen, Deventer en Zwolle om uiteindelijk in Kampen hun bestemming te vinden waar de IJssel uitmondde in de Zuiderzee. Verder konden ze niet.

Hun vertrek was een vlucht. Als welgestelde boer maakte boer Schraat moeilijke tijden mee, nu de Fransen daar onder aanvoering van Napoleon de baas waren. Zijn bezittingen waren niet veilig en hij zag geen toekomst meer in het Rijnland. Wellicht speelde mee dat de Fransen in 1807 een eind maakte aan de Erbuntertänigkeit van de boeren. Het is een vorm van horigheid die stamt uit de Middeleeuwen waarbij kleine boeren economisch en persoonlijk volkomen afhankelijk waren van de grillen van de grootgrondbezitters. Voor de kleine boeren was de maatregel van de Franse bezetters een bevrijding. Voor de rijke boeren zoals de familie Schraat betekende dat een einde aan hun bevoorrechte positie.

In een verre uithoek aan de kust van de Zuiderzee wilde hij een nieuw bestaan opbouwen. Op het Kampereiland kocht hij een hofstede. Waarschijnlijk hoopte hij hier minder last van de Fransen te hebben die weliswaar ons land in 1795 waren binnengevallen, maar toen nog minder zwaar hun stempel op het dagelijks leven drukten.

Rein kreeg verkering met de levenslustige Aaltje. Ze trouwden en kregen twee kinderen, een dochter Hendrikje en een zoon Hendrik die in 1811 is geboren. Enkele jaren later, in 1819, is Aaltje overleden. Op aandringen van Rein nam het dienstmeisje de zorg voor de kinderen op haar schouders.

Hendrik Voerman groeide op tot een sterke, energieke jongen die meehielp op de boerderij van zijn vader. De mensen in deze streek merkten niet veel van de armoede die vooral in de grote steden was ontstaan. Het leven op het platteland kabbelde voort, maar lang zou het niet duren.

In de nacht van 4 op 5 februari 1825 werd het land rond Kampen geteisterd door een enorme watersnoodramp die begon met een zware noordwesterstorm op 2 februari. Het water in de Noordzee werd opgestuwd en zocht een uitweg naar de Zuiderzee. Dijken, zoals die bij Zwartsluis, braken een paar dagen later door, zodat het water ongehinderd naar binnen kon stromen. Op oude kaarten is te zien hoe het water diep het land binnendrong, zelfs tot hoger gelegen gebieden rond Olst en Wijhe aan toe. Honderden mensen verdronken met hun vee en veel meer mensen raakten dakloos. Een enkele boer wist zijn vee te redden door ze naar de Bovenkerk en Buitenkerk van Kampen te drijven, maar in de buitengebieden was er geen redden meer aan. In Kampen is nog geprobeerd dammen op te werpen voor de stadspoorten, maar het water was niet meer te stuiten. Het duurde niet lang of het water stond zelfs tot aan de daken van de oude huizen.

Op zich was het was niet opzienbarend dat in de winter een aantal keren water vanuit de Zuiderzee het Kampereiland en andere laaggelegen polders binnendrong. De dijken en kaden waren niet hoog genoeg om bij een flinke storm het opgezweepte water van de Zuiderzee te weerstaan. De bewoners van het Kampereiland waren dat gewend. De boerderijen waren niet voor niets op verhogingen, ‘belten’, gebouwd. Dat is ook in deze tijd nog goed in het landschap te zien.

Maar de overstroming van 1825 was van een geheel andere orde. Door deze enorme watersnoodramp werd ook de boerderij van Rein weggeslagen. Hij en de rest van zijn gezin wisten zich ternauwernood te redden door hun toevlucht te zoeken in de hooiberg. Door de verhalen van voorouder Tijs zie ik voor me wat er gebeurde. Hendrik, 13 jaar, was ooggetuige. Hij zou dit zijn leven lang niet vergeten. Ze waren zo hoog mogelijk in de hooiberg geklommen. In het flauwe licht van de maan, als een wolk wegtrok, zag Hendrik het water kolken. Zijn vader Rein had zijn zusje tegen zich aangetrokken. Haar schouders maakten schokbewegingen.

De blik van Hendrik ging naar de boerderij waar het water tegen de ramen aangolfde. Boven het loeien van de storm uit hoorde hij opeens geluiden. Het kwam uit de richting van de stal waarvan de deur door de kracht van het water was weggeslagen. Een paard dat hinnikte, het geloei van koeien, het klagelijk gemekker van de geiten. Beesten in doodsnood. Ze konden geen kant op. Hendrik kon het niet aanhoren. In een opwelling probeerde hij naar beneden te klimmen, maar zijn vader hield hem met een gestrekte arm tegen. Hendrik zou geen kans maken.

Er bewoog iets in het water, vlak voor de stal. Het kwam dichterbij. Nu zag Hendrik de grote angstogen van de merrie die wanhopig in de richting van de hooiberg zwom. Een touw dreef op het water achter haar aan. Ze heeft zich kunnen losrukken, dacht Hendrik. Eindelijk bereikte het dier de hooiberg dat op een verhoging was gebouwd. Het lukte haar uit het water te klauteren.

De andere dieren verdronken. Stel je voor, alles in één nacht weg; boerderij, vee, huisraad. Tijs, broer van mijn opa, geeft in zijn aantekeningen aan dat in zijn vaders jeugd, mijn overgrootvader, alleen de fundering en de waterput  als overblijfselen van de boerderij nog te zien waren. Een nieuwe behuizing is daar nooit meer opgebouwd. Dat gold voor de meeste boerderijen die door het water waren vernietigd. Ze moesten opnieuw beginnen. Hendrik verhuist naar de stad en gaat boeren als stadsboer op de Groenstraat 106. Hij is daarmee de eerste stadsboer uit het geslacht Voerman. Om 1840 koopt hij voor 100 gulden Grootburgerschap van de stad Kampen. In 1875 wordt zijn jongste zoon Jan Voerman geboren, de latere IJsselschilder.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs” over de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Ook in het boek “Vier eeuwen het geslacht Voerman-Boer” van Aalt Landman zijn deze gegevens terug te vinden. Het boek werd 16 september 2024 gepresenteerd en in ontvangst genomen door Sander de Rouwe, burgemeester van Kampen.

Een huwelijk in 1923 verbindt de families Voerman en Mansholt.

Mijn opa Jan Voerman Jr. en mijn oma Hetty Mansholt hadden ieder hun eigen ‘bewogen’ geschiedenis. Jan was als oudste zoon van kunstschilder Jan Voerman Sr. ‘verkozen’ om in zijn vaders voetsporen te treden. Hij kreeg privé lessen in zijn vaders atelier en mocht geen regulier onderwijs volgen. Pas 1912 ging hij naar de Academie der Kunsten in Amsterdam, waar hij voor het eerst op eigen benen kon staan. Hetty kwam uit het boerengeslacht Mansholt en verloor haar vader al toen ze 12 jaar was. Dit bracht het gezin in grote problemen mede omdat moeder Grietje veel depressies had. . Hetty voelde zich verlaten en was vaak somber. Ze vond maar moeilijk een eigen weg.  

In het boek “Gevangen in een paradijs” gebaseerd op het familiearchief en geschreven door Kees Opmeer staat het volgende fragment over hun huwelijk.

Hetty en Jan ontmoeten elkaar en waren verliefd en lang verloofd. Ze durfden de stap naar een verbintenis niet te maken.

Op 20 april 1923 was Hetty jarig. Jan feliciteerde haar in een brief vol woorden van liefde.

…Ik kom je niets beters wensen dan om rust te hebben en te wachten en heel veel schoons te zien waar het zich geeft om te zien. O, dat ik jou heb…

Ging het wel goed met Hetty? In de woorden zit ook zorg opgesloten. Haar antwoord zei genoeg.

…Ik verlang naar je stille troost en rust. ’t Briefje van Joost (Hudig). Dat greep me zo aan. Dat troosteloze verloren zijn en zich niet terug te vinden. Dan blijft er niet anders over dan de Dood. De ‘Dood lief te hebben’ zoals Rilke predikt. Dan sta je zo absoluut voor de dood, dat je zacht glimlachend kunt genieten van het Leven…

Het zijn woorden waar ik van schrok. Voor het eerst werd me duidelijk hoe diep mijn oma in de put zat. Zelf schreef ze er openhartig over. …Mijn terugkerende depressies leerden me om te staan op de diepe grondtoon van het leven, van dood en armoede, waaruit mysterieus het Leven opbloeit…

Jan probeerde haar op te beuren met zijn verhalen. Met hem ging het beter. Hij was productief, verkocht regelmatig schilderijen, kalenders en litho’s en kreeg opdrachten. Hij schreef er enthousiast over in zijn  brieven.

Het was niet genoeg voor Hetty. Wie kon haar goede raad bieden? Op 9 mei 1923 ontving Jan een briefkaart van zijn verloofde waarin ze opgewonden schreef over een gesprek dat ze met professor Révèz had gehad, iemand van Duitse afkomst die ze via haar familie kende. Het betekende een ommekeer. Deze professor had haar onomwonden gevraagd:

…‘Weshalb heiraten Sie sich nicht?’ Hij ging op de man af en dat werkte als een schok, want alle andere mensen ontweken deze vraag uit fijngevoeligheid. ‘Wenn ein Mann nach seinem 30en Jahre sein Gehalt nicht Verdient, soll er heiraten. De verantwoordelijkheid maakt hem vindingrijk en sterker. Dan zal hij vanzelf de juiste uitvindingen doen, die maken dat hij zich ontplooit en de kost verdient. Ook verdient een man getrouwd, meer als ongetrouwd’…

Het was precies wat Hetty nodig had. De woorden gingen erin als zoete  koek. Volgens Hetty was de professor een man die uit een vreemd land was gekomen, zelf grote moeite had om vaste grond onder de voeten te krijgen, tussen al die vriendelijke maar gereserveerde Hollanders. Hij wist waar hij het over had.

Jan was opgelucht. Eindelijk meer duidelijkheid over hun toekomst. Ze werden gesterkt door de reacties van anderen die allang hadden gedacht dat het tijd was voor een huwelijk. Jan en Hetty begonnen plannen te maken.

Ze besloten na hun huwelijk in Amsterdam te gaan wonen. Het duurde niet lang of ze vonden een étage bij een bevriende familie. Het was vooral Hetty die zich daarvoor had ingezet. Ze maakte zich druk over hun financiële situatie. Jan verdiende best aardig, maar of het voldoende was? Ze werkte inmiddels zelf in een laboratorium in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, maar dat was ook geen vetpot. Haar familie waarschuwde haar voor dreigende armoede. Ik moet weer denken aan de bezwaren die Ericus Verkade had tegen het huwelijk van zijn dochter met de arme schilder Voerman sr. Hetty had nog recht op een erfenis van haar grootvader. Deze zou een deel van haar zorgen kunnen wegnemen, maar tot haar schrik ging daar een derde aan successierechten vanaf. Ondanks zijn opdrachten was ook Jan niet vrij van zorgen. Ik las het terug in één van zijn brieven.

…Mijn hand beeft een beetje, omdat ik zojuist stenen geslepen heb. Ons trouwen zal niet zijn een uiteindelijk uitbarsten in feestvreugde. Vind me niet laks, ik kan niet tegelijk werken en huizen zoeken. Ik verstook ongeveer 10 H.L goede anthraciet per winter…

Groot was de blijdschap toen Hetty de huissleutel kreeg. Jan besloot alvast te verhuizen naar de Valeriusstraat 161.

Zijn laatste brief uit Vogelenzang:

…Je lieve brief wees me weer de weg naar de veilige ruimte, die in ieder mens is waar je je kunt terugtrekken.

We zullen veel doen en verder komen als we maar eenmaal bij elkaar mogen blijven. In ieder geval wordt het geen droom of liever: we zullen leren op de juiste wijze te droomen. Wat we krijgen wordt echt!!…

De zomer ging voorbij. Op Koninginnedag, 31 augustus 1923, de laatste dag van de vakantie in Hattem, gingen Jan en Hetty in ondertrouw. Ze trouwden op 6 oktober in Hattem. Twee gemankeerde  mensen die steun en begrip vonden bij elkaar.

Volgens Hetty was het wel feestelijk en héél echt. Over haar huwelijk schreef ze met de haar kenmerkende filosofische inslag:

Vrijheid is vrijheid van het verleden

Vrijheid wil niet binden

Ook de geliefde is geen bezit.

Ze verwees naar een gedicht van Boutens met als titel: ‘Bezit is als een bloem zo broos’.

De aanloop naar het huwelijk was een weg vol twijfels en zorgen, maar het bleek een goede keuze te zijn. Het werd een gelukkig huwelijk dat stand hield tot de dood.

Het boek Gevangen in een paradijs is hier te bestellen. Het verhaal van de Familie Mansholt “Uit Zeeklei gebakken” is ook beschreven door Kees Opmeer en is hier te bestellen.

Hetty Mansholt en Jan Voerman Jr.

Het bruidspaar met zittend links Grietje Mansholt-Louwes en zittend rechts Anna Voerman-Verkade. Staand links Jan Voerman Sr.

Skûtsjesilen in 1917 en 2024

Midden in de Eerste Wereldoorlog ging mijn opa Jan Voerman Jr. (1890-1976) op pad om plaatjes te maken voor het Verkadealbum Friesland (dat in 1918 verscheen).

Hij maakte daarbij ook een plaatje van wedstrijdzeilen op het Sneekermeer. Anno 2024 is dat nog steeds te zien: Skûtsjesilen in Woudsend.

Wedstrijdzeilen op het Sneekermeer in 1917 Jan Voerman Jr.