Anna Voerman – Verkade (1866-1939), de spil in het gezin van IJsselschilder Jan Voerman Sr.

Anna ontfermde zich over de opvoeding van de kinderen. Dat wil niet zeggen dat mijn overgrootvader een slechte vader was. Toegegeven, hij was geen gemakkelijk benaderbare man. Hij was in zichzelf gekeerd en in gedachten vaak ergens anders, maar hij hield wel degelijk van zijn kinderen. Uit de verhalen bleek dat hij zich zorgen maakte over de kinderen als er problemen met hun gezondheid waren of als het ging over hun opleiding en toekomst.

Het leek wel of hij niet genoeg ruimte in zijn hoofd had om zich naast zijn schilderwerk nog intensief met de opvoeding te bemoeien. Het paste niet zo goed bij hem en hij wist dat de kinderen bij Anna in goede handen waren. Aan het gezinsleven nam hij maar mondjesmaat mee. In het atelier wachtte werk op hem en daar waren anderen slechts bij uitzondering welkom. 

Een groter geluk dan Anna had hij niet kunnen vinden en hij besefte dat zelf ook. Zonder haar had hij zich nooit tot de kunstenaar kunnen ontwikkelen die hij was geworden. Anna was niet alleen sterk, intelligent en goed opgeleid, maar ze was vooral toegewijd aan haar man en kinderen. Hun belang stond voorop. Ze geloofde in haar echtgenoot als kunstenaar en wilde hem in alles helpen om zich verder te ontplooien. Mijn Voer, noemde ze hem liefdevol.

Om geen verkeerd beeld op te roepen: ze gedroeg zich niet slaafs of onderdanig, eerder nuchter en verstandig met een kritische houding als dat nodig was. Als geen ander kon ze zichzelf wegcijferen, maar ze liet niet over zich lopen.

Uit de brieven aan haar moeder komt naar voren hoe onvoorwaardelijk ze van mijn overgrootvader hield en hoeveel geloof ze in hem had als kunstenaar. Voer is een bijzonder goed en lief mensch. Zij steunde hem in zijn zakelijke contacten als het over de aankoop en verkoop van zijn werk ging, in goede en slechte tijden. Een voorbeeld daarvan is het zogenaamde ‘grijze boek’ waarin ze nauwgezet de verkoop van zijn werk bijhield. Het geloof in haar echtgenoot stamde al vanaf de eerste, moeilijke periode toen ze nog niet lang samen waren en  mijn overgrootvader nog zoekende was naar zijn rol als schilder.

…Het is mooi werk. Ik denk dat V. hierop doorgaande, met eenige jaren prachtige dingen zal maken – dit is lang niet wat hij kán, alleen één kant – hij is nu met dingen bezig zoo fantastisch en groot, natuurlijk kan hij lang niet krijgen wat hij wil…

…Men kan zich niet voorstellen hoe wijs en mooi Voer inwendig is en beoordeelt hem naar eigen maatstaf. Alleen die paar die wat verder zien en intuïtie hebben, zien in zijn werk eigenschappen die hen doen vermoeden hoe ’n mooi innerlijk hij hebben moet om zóo te kunnen schilderen…

Het bleek dat ze een vooruitziende blik had.

…Maar eenmaal zal hij het maken, althans bij benadering. Niemand weet wat een zelfbeheersing en hoeveel vastheid van wil er noodig was om zóo te studeren, twee volle jaren zonder een zichtbaar resultaat. Hij heeft studies gemaakt, zóo droog, zóo suf, zóo zonder eenige zoogenaamde chic of knapheid of schildersqualiteiten (wat dát kan hij wel), dat men ze ziende denken moet: ‘Is dat nu werk van een Voerman?’…

…Wanneer er grote gedachten heerschen in een mensch, dan moet immers zijn hele zijn en doen daarmee in contact zijn? Het is wél met zoo’n mensch te leven! Zijn hele omgeving krijgt ervan mee – hier wordt nooit gezanikt of gekribt – of we geld in huis hebben of niet, een groot verschil maakt dat niet…

De goede band met haar moeder, Eduarda Verkade – Koning, bleek uit de hulp die zij en haar jonge gezin met vijf kinderen kreeg. Anna maakte er geen geheim van dat ze het in die jaren moeilijk hadden, zonder te klagen. Eduarda begreep de boodschap die ze in de brieven van Anna las. Ze had meer begrip voor Anna’s keuze om zich voor altijd te binden aan mijn overgrootvader dan haar echtgenoot Eric Verkade. Als moeder en oma liet Eduarda in de eerste plaats haar hart spreken. Met enige regelmaat zond ze kleding en geld naar Hattem, ondanks het jaarlijkse dividend dat haar dochter ontving. Anna nam het dankbaar in ontvangst.

…Ik ontving uw lieven brief, het geld en heden uw kaartje; hartelijk dank voor alles, beste! De duitjes zijn nog even welkom als altijd. Al hebben we niets te klagen, we kunnen het ook nog best op – er is van allerlei noodig buiten de dagelijksche uitgaven om – je weet soms niet waar het geld blijft!…

Anna had een stevige basis door haar sterke en liefdevolle band met haar moeder. In mijn archief heb ik foto’s die mij als fotograaf en dus als man van het beeld, nog meer zeggen dan de brieven tussen moeder en dochter.

Op de foto’s herken ik de kracht die van beide vrouwen uitgaat, maar ook de liefdevolle blikken die ze elkaar toe werpen, twee vrouwen die elkaar lijken te begrijpen. Ook de andere foto’s van Anna zeggen mij veel; van haar foto’s als jeugdige moeder tot haar portretten van een wijze, oudere dame. De veroudering was niet tegen te houden, maar wat bleef was die opvallende combinatie van zorgzaamheid en kracht die ze uitstraalde.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs” van Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Anna Voerman – Verkade aan tafel met haar echtgenoot Jan Voerman Sr. in hun huis in Hattem (1906)

Anna Voerman – Verkade de krachtige spil in het gezin Voerman Sr.

Derk Roelfs Mansholt zorgt in 1918 voor het verleggen van de Afsluitdijk.

Zoals al eerder vermeld bemoeide Derk Roelfs Mansholt (1842-1921) zich met de meeste diverse onderwerpen. Hij had een brede interesse en las enorm veel. In de laatste jaren van zijn leven maakte hij zich druk om de plannen van Minister Lely om de Zuiderzee af te sluiten met een dijk, en vervolgens in te polderen. Hij was bang dat door de afsluiting de waterstanden aan de Friese en Groningse kust zouden gaan stijgen. En daarmee was ook de familie boerderij “Torum” in de Westpolder in gevaar.

In 1917 scheef hij er een boekje over met de titel “Het wetsontwerp op de afsluiting en indijking der Zuiderzee. Eenige kritische beschouwingen”. Later in 1919 schreef hij ook nog een artikel over de gevolgen van de afsluiting van de Zuiderzee voor de economie en met name de werkloosheid. Volgens het boek “Woord en daad” Van Hilde Krips van der Laan hadden deze geschriften invloed op de behandeling van de plannen in de 2e kamer. Minister Lely was daardoor gedwongen nader onderzoek te doen.

In het mooie boekje “De Waterzoon” (2025) van Eva Vriend, over vader Jac. P. en zoon Jo Thijsse blijkt dat ingenieur Jo Thijsse deze berekeningen uitvoerde. Gevolg was dat het startpunt van de Afsluitdijk aan de Friese kust verschoof van het dorpje Piaam naar het dorpje Zurich. Zie kaart hieronder

De geschiedenis van de families Voerman en Mansholt komt hier samen. Schilder Jan Voerman Jr. werkte in 1913 met Jac. P. Thijsse aan het Verkadealbum “Langs de Zuiderzee”. Thijsse zoon Jo werkte in de jaren daarna aan de Zuiderzee plannen. In 1918 had Jan Voerman Jr. inmiddels Hetty Mansholt ontmoet, zijn toekomstige vrouw. Wellicht spraken Voerman Jr. en Jac. P. over de geschriften van Hetty’s opa Derk Roelfs en deelde vader Jac. P. dat vervolgens weer met zijn zoon Jo. Ik zal het nooit precies weten.

Het essay van D.R. Mansholt over ontwerp plannen van de Zuiderzee commissie en de gevolgen voor de economie uit 1919

De brief van Jan Verkade aan zijn zus Anna en zwager Jan Voerman Sr. over de loopbaan van zijn petekind Jan Voerman Jr.

De familie Voerman krijgt in 1907 een brief van Jan Verkade, ofwel de schilder-monnik Dom Willibrord, uit het klooster in Beuron. Hij pleit ervoor dat zijn neef en petekind Jan Voerman Jr. zijn eigen weg moet gaan, weg uit het te beschermende gezinsleven in Hattem. Hij stelt voor dat zijn neef een studie gaat volgen op de kunstacademie in Düsseldorf waarvan hij de directeur Peter Behrendse kent.

Op 30 januari 1907 schrijft hij in half Nederlandse en Duitse zinnen aan Anna en Voer:

“Het heeft me plezier gedaan te horen dat Tijs (broer van Jan Voerman Jr.) van wal gestoken is en het begin heeft gemaakt van zijn carrière. Ik denk dikwijls aan me jonge naamgenoot de ‘lange Jan’ jr. en ik geloof dat ik jullie voor hem iets voorslaan kan dat voor zijn hele leven van het grootste gewicht is. Het is de hoogste tijd dat de jongen eens uit Hattem komt. Een leven als Miller en Voerman is maar voor weinigen goed! De indrukken van de jeugd zijn van de grootste wichtigheid. ‘t Is noodig dat Jan en Thijs spoedig ook in een milieu komt waarin hij voor een goed deel dat zien kan wat tegenwoordig het beste en het meeste toekomst heeft. Ik heb nu zoveel ervaringen gemaakt aan mij en anderen, dat ik geloof eenige autoriteit te bezitten op het gebied van  kunstenaarsopvoedingsmethode. Voor Jan meen ik het rechte gevonden te hebben. Ik zou hem n.l. op de Kunstgewerkeschule in Düsseldorf doen. Het is op dit moment de beste school van Duitschland. De directeur is Peter Behrendse een geniale man die de genialiteit bezeten heeft uit Holland en Weenen twee lui voor zijn school te werven die uitstekende kunstenaars zijn. Ik wil Jan met raad en daad terzijde staan. Ontneem jullie zoon niet de kans om met anderen te concurreren en laat hem niet zijn mooiste jaren verlummelen”

De brief wordt door Voerman Sr. terzijde gelegd en het geloof wordt bespot. De relatie met Dom Willibrord Verkade wordt nooit meer helemaal hersteld. Jan Voerman Jr. is er in deze periode nog niet aan toe om het gezinshuis te verlaten. In 1911 zoekt hij alsnog contact met zijn oom om naar Duitsland te vertrekken maar de politieke onrust maakt dat onmogelijk. In 1912 meldt Jan Jr. zich aan bij de Rijks Akademie der Kunsten en verlaat dan eindelijk het ouderlijk huis om bij broer Tijs in Amsterdam te gaan wonen. Twee jaar later, als WO I uitbreekt, keert hij alweer terug naar Hattem.

Lees hier meer over Jan Verkade/ Dom Willibrord en zijn deelname aan ‘Les Nabis’, de kunstenaarsgroep rond Paul Gauguin.

Brieven van Dom Willibrord aan Jan Voerman Sr. en Anna Voerman – Verkade en aan Jan Voerman Jr.

‘Voerman verwondert’ nieuwe tentoonstelling van Jan Voerman Sr.

De nieuwe expositie ‘Voerman verwondert’ in het Voerman Stadsmuseum Hattem is vrijdag 6 juni jl. geopend. Een beeld wat de afgelopen tijd al diverse keren in de publiciteit is gekomen is het affiche van deze tentoonstelling. Dit affiche is ontleend aan het schilderij ‘Koeien aan de oever van de IJssel’, een prachtig werk van Jan Voerman senior dat ons museum in bruikleen heeft mogen ontvangen. En dat natuurlijk ook tijdens deze expositie te zien is. Voerman verwondert presenteert diverse werken van Jan Voerman senior die nog niet eerder te zien zijn geweest. De expositie is tot 31 december 2025 te bekijken.

Kijk hier naar een item van RTV Hattem

Hoe verging het Jan Voerman op de Amsterdamse Akademie der Beeldende Kunsten 1876-1880)

Hier is te lezen hoe Jan Voerman Sr. en zijn jeugdvriend Bastiaan Tholen vanuit Kampen naar de Akademie der Beeldende kunsten in Amsterdam trokken. Hoe ging het verder met ze?

Opvallend was dat het clubje jaargenoten van mijn overgrootvader zonder uitzondering telgen waren van notabelen en welgestelde families. Ze ontwikkelden zich tot min of meer bekende kunstenaars. Mijn overgrootvader was als eenvoudige boerenzoon in dat opzicht een vreemde eend in de bijt. Zonder zijn afkomst te verloochenen heeft hij veel van zijn vrienden en tijdgenoten als schilder voorbij gestreefd. Dat moet veel voor hem hebben betekend.

Het groepje vrienden en studiegenoten rond mijn overgrootvader stond op de Academie bekend als een ijverige en talentvolle lichting, wat lang niet voor alle studenten gold. Dit blijkt uit de beoordeling van de docenten.

Over Jan Voerman sr.: …Jan, schoonen aanleg en uitmuntende vlijt, steeds vol ijver en helder van geest. Hij kan een sieraad der schilderschool worden… Aanleg en ijver zeer goed, zelden verzuimd… En later: …Schildert zelfstandig op eene loge, met vrij goed vervolg. Aanleg zeer goed, de wil niet altijd…

Over Bas Tholen: …Een buitengewoon vlug jong mensch, in vele zaken goed onderwezen. Hij deed in 1877 examen voor het middelbaar onderwijs te Delft. En ging aan de polytechnische school over voor de architectuur…

Over Piet Meiners: …Van de beste gezindheid, zeer leerzaam en vrij goed ontwikkeld, geeft goede verwachtingen… Schilder- en tekenklassen: aanleg en ijver goed, nooit verzuimd…

Over Anthon van Rappard: …Belooft door zijn aanhoudende ijver en wilskracht goed vooruit te komen. Hij werd aanvankelijk een knap tekenaar… Aanleg en ijver zeer goed, klassen goed bijgewoond…

Over Willem Witsen: …Kwam aanvankelijk voor vier of meermalen lessen per week. Met den cursus 78/79 ging hij over voor alle lessen en onderscheidt zich door ijver en goeden geest… Schildert afzonderlijk met vrij goed gevolg… Schildert loffelijk, is echter onbestemd in zijn streven…

Het deed Jan pijn dat Bas al na een jaar de academie verliet. Hij deed in november 1877 examen voor de acte middelbaar handtekenen, zoals hiervoor al aangegeven, en werd tekenleraar op een school in Gouda. Hij was toen pas 18 jaar. Twee jaar later werd hij tekenleraar in Kampen. Bas ging zijn eigen weg, maar het contact met mijn grootvader bleef in stand.

In 1894 bezocht Bas Tholen nog een expositie van mijn overgrootvader en schrijft hem daarover een brief: Je bent prachtig vooruit gegaan in mijn oogen, de bloemen van den laatsten tijd ook nog zooveel mooier als die van vroeger, zonder toeval en zuiver van teekening en kleur. Ik was met geziene zoo ingenomen, dat ik nog eens naar Tessora was gegaan om je dit te zeggen, tot mijn spijt was je er echter niet.”

Het ging Bas goed. Hij werd een leerling van de ruim 30 jaar oudere schilder Paul Gabriël en raakte met hem bevriend. Regelmatig bezocht hij Paul in de zomer die toen in Brussel woonde. Toen Bas 22 jaar was schilderde hij een portret van zijn leermeester. Dat portret bevindt zich in het Rotterdamse museum Boijmans Van Beuningen. Gabriël kwam ook regelmatig naar Kampen. Samen trokken ze door de omgeving, zoals rond Giethoorn, waar ze landschapsschilderingen maakten. Opvallend vond ik dat Bas een kinderportret schilderde dat in de jaren 50 van de 20e eeuw op een postzegel van 6 cent werd afgebeeld. Hij trouwde met de 17 jaar oudere Coba Muller en vestigde zich na verloop van tijd in Den Haag waar inmiddels ook Paul Gabriël was gaan wonen.

Na 4 jaar verliet mijn overgrootvader Amsterdam om zich in 1880 in te schrijven voor de gerenommeerde en eeuwenoude Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. 

Schets Jan Voerman Sr. uit de Akademietijd

Opvoeding rond 1900

Rond 1900 draaide in het gezin Voerman alles om kunst. Er werd veel geluisterd naar muziek. Georges Bizet was populair met zijn ‘Jeux d’enfants’.

Lezen was minstens net zo belangrijk in huize Voerman. Anna Voerman-Verkade maakte zich daar sterk voor. Het begon met prentenboeken, vooral Engelse die toen populair waren, met tekeningen van Walter Crave en Coldecott. Op schoot bij Anna vertaalde ze de tekst voor de kinderen ter plekke in het Nederlands. Dat gebeurde zo vaak dat de kinderen de woorden na enige tijd uit het hoofd kenden. Vooral op mijn opa maakten de prentenboeken grote indruk. Ze werden zijn liefste bezit, omdat ze een wereld verbeeldden waarin hij zich gelukkig voelde.

Later kwam er ander, moeilijker, leesvoer bij, zoals de Camera Obscura van Hildebrand, pseudoniem voor Nicolaas Beets. Hoewel de kinderen niet alles begrepen vonden ze het toch prachtig om te lezen. Veel plezier beleefden ze aan allerlei tijdschriften als De Aarde en haar Volken waarvan ze een aantal jaargangen van opa en oma Verkade hadden kregen. Het was een blad met reisverslagen en mooie illustraties waarbij Jan en Tijs heerlijk konden wegdromen.

Een speciale herinnering had Tijs Voerman aan een ander blad dat ze van Mona Rambonnet hadden gekregen, een van de jonge vrouwen die thuis les kwam geven.

…Dan had Mona Rambonnet ons eens een aantal ingebonden jaargangen van ‘Voor ‘t jonge Volkje’ meegebracht, vol prachtige verhalen, die mij zeer boeiden en op mijn gevoel voor romantiek werkten. Een heette er: ‘Vertrouw op God en doe zelf ook wat’, een prachtgeschiedenis vol geheimzinnigheden en echte 19e eeuwsche romantiek en toch voor jonge kinderen bevattelijk.

Anna las ook mijn grootvader ’s avonds vaak voor. Het waren vooral Franse en Engelse boeken die ze tijdens het voorlezen ook meteen in het Nederlands vertaalde. Op die manier wilde ze hem kennis laten nemen van de nieuwste literatuur. In die tijd werden nieuwe, goede boeken uit het buitenland nog niet meteen in het Nederlands vertaald. Hieruit bleek hoe goed mijn overgrootmoeder deze talen beheerste.

Mijn overgrootvader Voerman Sr. las zelf ook graag, meestal tot 12 uur ’s nachts bij het licht van een olielampje, nieuwsgierig naar de schrijvers waarover hij zoveel had gehoord. En dan om 6 uur weer opstaan om te werken. Hij had een vast ritme en weinig slaap nodig.

Voor Jan jr. had het werk van Jan sr. iets magisch. Dat was wat hij ook wilde. Beelden in je hoofd omzetten naar beelden op papier of schilderdoek; van niets naar iets. Later vertelde mijn opa over die tijd:

…Vader vroeg mij eens: ‘Wil je eens wat zien op ’t atelier?’ Graag natuurlijk. Hij ging weg en vroeg om een kwartier later te komen kijken. Het was theetijd geweest, we dronken meestal de thee om half vier in de huiskamer, die uitzag over de dijk en de uiterwaarden. In de verte lag Zwolle, je zag de ‘Peperbus,’ maar de rivier zag je niet, wel de schepen. In de wei liepen de koeien, vaders koeien, het roodbruine IJssel-slag. Aan het eind van het land was de steenoven. In de lauwwarme lucht hoorde je iets van de wagentjes met de klei ratelen. Soms klonk een stoot op een hoorn van een schip, dat door de brug moest. Tussen de twee hoge 18e eeuwse ramen stond altijd een prachtig veldboeket. Het was een huis met een sfeer om altijd heimwee naar te houden.

Dan gingen we over het bordesje de trap af naar de tuin, die tweeëneenhalve meter lager lag dan de dijk. Langzaam liepen we over het stenen paadje onder de appelbomen door langs vakken met rozen, met frambozen en bessen en langs het hele pad een smalle rand met zomerbloemen. Dan rechtsaf langs de tuin van de dokter en weer rechtsaf. In een hoek lagen de stallen, de hooiberg, er was een klein atelier voor een leerling en de tuinman woonde er.

Nu weer verder langs de kassen met blauwe druiven, met tomaten, met potten azalea’s en wat er meer overzomeren moest. En aldoor was er de ijle schaduw van de vruchtbomen boven je. Ook de tuin was om nooit te vergeten…

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een paradijs” door Kees Opmeer. Het boek gaat over de kunstenaars, vader en zoon Jan Voerman en hun banden met de IJssel en Verkade. Het boek is hier nog te koop.

Jeugdboek in de Franse taal rond 1900

Jan Voerman Jr. een kundig lithograaf

Mijn  opa Jan Voerman Jr. (1890-1976) was niet alleen een goed kunstschilder die zowel met waterverf als olieverf goed uit de voeten kon, hij was ook een kundig lithograaf. Zijn kennismaking met steendrukken begon tijdens de Eerste Wereldoorlog.

In 1915 vond een toevallige ontmoeting plaats die mijn opa op het spoor van de lithografie bracht. In dat jaar bracht de Utrechtse uitgever en drukker Scherjon, samen met de bekende kunstkenner H.P. Bremmer, vriend van Voerman Sr., een bezoek aan Hattem. Scherjon en Bremmer kenden elkaar goed, omdat deze uitgever onder andere de platen uitbracht bij de beroemde reeks ‘Beeldende Kunst’ van kunstkenner Bremmer. Ze kwamen werk van mijn overgrootvader bekijken. Zat er iets bij waarvan ze reproducties konden laten vervaardigen? Bij toeval zag Scherjon het werk van Voerman Jr. Hij was onder de indruk en moedigde hem aan te gaan lithograferen. Terug in Utrecht stuurde hij hem gegreinde lithostenen, waarmee Jan Jr. meteen aan het werk ging. Op deze stenen tekende  hij de ‘Herfsttakjes’, de ‘Honingzwam’ en de ‘Sauromatum’, een soort lelie, tot groot genoegen van Scherjon en Bremmer. Kort daarna werden ze  gedrukt. Voor Bremmer was dat aanleiding hem het advies te geven om in Den Haag aan de Academie voor Beeldende Kunsten de opleiding lithograferen te gaan volgen.

Mijn opa ontwikkelde zich in die naoorlogse periode tot een vakbekwaam lithograaf. Zijn ambitie las ik terug in een artikel in het NRC over de eerste tentoonstelling in 1921 van Voerman Jr., een expositie van de Rotterdamse Kunstkring. De recensent, die Jan goed kende, schreef hierover:

…En tegen de achtergrond van deze tendensen moest Jan’s subtiele volgen en uitbeelden van de Natuur zich waarmaken in ‘essentie’. Door mijn werk kwam ik dagelijks in contact met mensen voor wie niets vrijblijvend was in hun levenshouding (medici). Deze totale inzet was wel idealisties maar niet romanties, zoals bij kunstbeoefenaars en hun aanhang nog wel eens voorkomt. Dit vertelde ik aan Jan, die me over zijn tentoonstelling en zijn werk sprak. Het werd hem zelf ook duidelijk, dat hij een nieuwe, straffere aanpak wilde van zijn leven. Hij wilde een vak leren, lithograaf worden. Jan had geëxperimenteerd met etsen en met lithografie. Hij koos voor lithografie, tendele ook om zijn astrologische studies, waaruit hij leerde, dat de ‘steen’ bij Saturnus een belangrijke plaats innam in zijn horoscoop. In de eerste maanden van 1921 werd hij leerling in de lithografieklas van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Zijn leraar was de lithograaf de Ruyter…

Jan Voerman Jr. was de oudste in de lithografieklas. De andere leerlingen keken vol bewondering naar zijn tekeningen die hij al eerder op steen had gemaakt. ‘Herfsttakjes’ was door Scherjon in Utrecht gedrukt en in die winter, begin 1921, verschenen er nog een paar drukken van de ‘Sauromatum,’ een tropische plant, ook wel hagediskruid genoemd vanwege de lange, gevlekte bladeren.

In de klas van leraar De Ruyter stond een kleine drukpers. Hierop leerde Jan het vak van drukken. Hij werd er goed in. De echte vaklui die hiervoor waren opgeleid gaven hem complimenten voor zijn vlotte behandeling, slijpen, greinen van de steen en voor zijn druktechniek. Het maakte mijn opa trots.

Op het gebied van lithografie was Theo van Hoytema (1863-1917) altijd Jan’s grote voorbeeld geweest. In zijn werk vond mijn opa inspiratie om zich verder in deze techniek te bekwamen. Mijn oma schreef daarover in zijn memoires:

 …Hoytema was zijn voorbeeld als de echte kunstenaar, lithograaf, die allereerst een prachtige natuurlijke weergave van het levende van een vogel en plant wist te geven. Hij was voor Jan een bron van blijvende bewondering en vreugde.

Mijn opa kreeg later zijn eigen drukpers waarop hij vele lithografieën maakte, zowel in zwart-wit als in kleur. Vanaf 1924 drukte hij (net als Hoytema had gedaan) zijn eigen kalenderplaten. Dat gaf hem een vaste bron van inkomsten. In de jaren zestig stopte hij ermee.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een paradijs” over vader en zoon Jan Voerman. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Een van de eerste platen van de jaarlijkse litho kalender

Proefdruk

lithosteen en de afdruk (huwelijks kaartje voor mijn ouders)

Litho van Jan Voerman Jr.

Litho van Theo van Hoytema, mijn Opa’s grote voorbeeld als lithograaf

Jan Voerman Sr. voorkomt in 1906 de bouw van een Steenfabriek in zijn geliefde IJssellandschap.

Mijn overgrootvader Jan Voerman Sr, de IJsselschilder, was altijd maar bezig met zijn werk. In zijn hoofd was het soms een chaos. Wolkenluchten, bosgezichten, dieren in de wei, hoe kon hij dat op het doek krijgen op een manier die paste bij wat hij voelde? Het was zijn leven als boer dat hem voldoening gaf en het evenwicht terugbracht als het teveel spookte in zijn hoofd. Hij hield van het werk buiten. De zorg voor de koeien en andere beesten, het kweken van groenten en bloemen, zelfs het uitmesten van de stal. De lichamelijke arbeid gaf ontspanning en maakte zijn hoofd leeg.

In 1906 gebeurde er iets waardoor mijn overgrootvader de held werd in de ogen van zijn kinderen. Zijn koeien en die van anderen graasden op een stuk land in de uiterwaarden aan de andere kant van de dijk, vlak voor hun huis. Het was goed grasland met een rijke opbrengst aan hooi waar veel boeren plezier van hadden. Dat stuk land zou verkocht worden.

Het was bekend dat de steenbakkerij een eindje verder langs de IJssel belangstelling had voor de grond. Het zou een ramp zijn voor mijn overgrootvader en de andere gebruikers. Niet alleen moest hij dan een ander stuk weidegrond zien te vinden voor zijn koeien die nu bijna voor zijn deur graasden, maar erger nog: vlak voor zijn huis zouden ratelende machines en transportbanden van de steenoven het land overhoop halen. Voor altijd zou het prachtige uitzicht verloren gaan. Voor mijn overgrootvader was dit een regelrechte bedreiging van het paradijs.

Er werd die dag een veiling gehouden in café Van Piekeren, bekend onder de naam ‘De Zon’. De zaal was afgeladen met boeren en andere belangstellenden. Zou de grond in handen komen van de rijke heren van de steenoven of zouden de boeren hun gezamenlijke grond kunnen behouden? De belangen waren groot.

Er werd flink tegen elkaar op geboden. De eigenaren van de steenoven hadden iemand afgevaardigd die op een gegeven moment het hoogste bod leek te doen. In de zaal viel een stilte. Dat was het dan. Op de gezichten van de boeren viel de verslagenheid af te lezen.

Toen ging achterin de zaal een arm omhoog. Daar zat een kerel met een zwarte cape om zijn schouders en een grote hoed op zijn hoofd. Alle hoofden draaiden zijn kant op. Met een kalm gebaar nam hij zijn sigaar uit de mond. Met zware stem deed hij op het laatste moment een hoger bod, kort en krachtig. De man van de steenoven bleef stil. Hij had geen toestemming om hierover heen te gaan.

De consternatie was groot. Wie was die man precies? Ze kenden hem niet goed. Je zag hem alleen als hij sigaren ging halen, maar hij kwam nooit in het café. Ze wisten dat hij even buiten de Dijkpoort woonde en koeien had die hij liet grazen op het weiland dat geveild werd, maar hij was geen echte boer en geen Hattemer van oorsprong. Wat kon het ze ook schelen? Hij was de eigenaren van de steenoven te slim af geweest. Dat was het enige dat telde.

Mijn oma Hetty Voerman-Mansholt schreef over haar schoonvader:

…Ze hadden weer lang moeten wachten voor Vader (Voerman Sr.) thuis kwam uit de wei, voordat ze konden gaan eten. ’t Was half twee geworden toen hij aan tafel zat en rustig zei: ‘Ik heb land gekocht.’ Een grote opwinding kwam omhoog en rumoer barstte los. ‘Heb je ten Have niets gezegd?’ En ‘Waarom heb je mij dat niet verteld?’ Voerman zei toen heel kalm: ‘Als je zoiets van plan bent moet je het aan niemand, helemaal niemand vertellen’…

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs”, over de kunstschilders vader en zoon Voerman.

Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Steenfabriek langs de IJssel, Verkadeplaatje van Jan Voerman Jr. voor het album “De IJsel” uit 1916

Verkadealbum “Langs de Zuiderzee” 110 jaar oud

Deze maand is het 110 jaar geleden dat het Verkadealbum “Langs de Zuiderzee” uitkwam. Op dat moment het 9e album in de serie. Zelfs het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon dit niet verhinderen. Ook in die tijd waren er plannen om de Zuiderzee af te sluiten. Verkade en Thijsse waren hiervan op de hoogte, zoals blijkt uit de inleiding van Thijsse in het album.

…Ga nu de Zuiderzee zien, eer het te laat is. Want lang zal ’t niet meer duren of groene polders vervangen de kabbelende golfjes. Hoe dat in zijn werk zaal gaan, en wat dat te beduiden heeft, vertelt een man van zaken in een afzonderlijk hoofdstukje…

Later schreef hij:

…’t Is toch al jammer genoeg, dat de zee hier later moet verdwijnen, maar daar is niets aan te doen en van die droogmaking verwachten we toch ook weer een boel goede dingen, maar we raken er heel wat moois door kwijt, bewaar dus dit album voor uw achterkleinkinderen…

Mijn opa, Jan Voerman Jr., komt in de tijd net terug uit Amsterdam waar hij lessen heeft gevolg aan de Akademie der Kunsten. Het was voor hem, na zijn beschermde jeugd bij zijn ouders in Hattem,  een openbaring om in de grote stad te zijn. Hij had Van Gogh gezien in het Rijksmuseum en het werk van Breitner. En hij wandelde uren door de stad op zoek naar kunsthandelaren. Voor het album de Zuiderzee mag hij 24 plaatjes maken daarvoor reist hij naar de kust van Friesland en Overijssel. Tacozijl, Lemmer, Blokzijl, Kuinre. Allemaal plaatsen die niet lang meer ‘aan zee’ zouden liggen.

Verkadeplaatje “Blokzijl” van Jan Voerman Jr.

Artikel uit november 1914 bij het verschijnen van het album

Hendrik Voerman: de eerste stadsboer in Kampen uit de familie Voerman.

Het verhaal van de familie Voerman begint met een schilderij. Hoe kan het ook anders? Tijs Voerman, de broer van mijn opa Jan, noemt het in zijn opgeschreven herinneringen een ‘studietje.’ Hij kreeg het van zijn vader Jan Voerman sr. die het had geschilderd toen hij begin 20 was. Dat moet rond 1880 geweest zijn.

Wat je ziet is een kleine boerderij, gelegen op een verhoging in het landschap onder Kampen in de polder Kamperveen. Kamperveen is een laaggelegen en vruchtbaar gebied aan de rand van de Zuiderzee met boerderijen die op een terp stonden. De bevolking bestond voornamelijk uit streng gelovige boerenfamilies met hun dienstmeiden en knechten.

Het paneeltje van Jan Voerman Sr.

Op deze boerderij heeft de oudst bekende Voerman gewoond. Zijn naam was ook Tijs, geboren rond 1730. Hier liggen mijn wortels.

Tijs kreeg 2 zonen, Peter, de oudste en Reijnder (geboren 1764). Deze Rein Tijssen Voerman, zoals hij werd genoemd, was mijn voorouder van wie Jan Voerman senior en junior rechtstreeks afstammen. Rein liet een grote boerderij bouwen in de onmiddellijke nabijheid van de oude boerderij van zijn vader. Hij trouwde met Aaltje Schraat. Zij was zelf boerendochter en met haar ouders vanuit Duitsland hier terecht gekomen.

Wat we weten is dat Aaltje en haar familie rond 1800 vanuit het Rijnland met een schip naar ons land voeren. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest, dat volgeladen schip. Vader, moeder, haar zusje, knechts en dienstmeiden. Alle bezittingen van de familie bevonden zich aan boord; huisraad, werktuigen, paarden, koeien en andere beesten. 

Ze voeren de Rijn af om in de buurt van Doesburg op de IJssel uit te komen. Vandaar gingen ze stroomafwaarts langs oude steden als Zutphen, Deventer en Zwolle om uiteindelijk in Kampen hun bestemming te vinden waar de IJssel uitmondde in de Zuiderzee. Verder konden ze niet.

Hun vertrek was een vlucht. Als welgestelde boer maakte boer Schraat moeilijke tijden mee, nu de Fransen daar onder aanvoering van Napoleon de baas waren. Zijn bezittingen waren niet veilig en hij zag geen toekomst meer in het Rijnland. Wellicht speelde mee dat de Fransen in 1807 een eind maakte aan de Erbuntertänigkeit van de boeren. Het is een vorm van horigheid die stamt uit de Middeleeuwen waarbij kleine boeren economisch en persoonlijk volkomen afhankelijk waren van de grillen van de grootgrondbezitters. Voor de kleine boeren was de maatregel van de Franse bezetters een bevrijding. Voor de rijke boeren zoals de familie Schraat betekende dat een einde aan hun bevoorrechte positie.

In een verre uithoek aan de kust van de Zuiderzee wilde hij een nieuw bestaan opbouwen. Op het Kampereiland kocht hij een hofstede. Waarschijnlijk hoopte hij hier minder last van de Fransen te hebben die weliswaar ons land in 1795 waren binnengevallen, maar toen nog minder zwaar hun stempel op het dagelijks leven drukten.

Rein kreeg verkering met de levenslustige Aaltje. Ze trouwden en kregen twee kinderen, een dochter Hendrikje en een zoon Hendrik die in 1811 is geboren. Enkele jaren later, in 1819, is Aaltje overleden. Op aandringen van Rein nam het dienstmeisje de zorg voor de kinderen op haar schouders.

Hendrik Voerman groeide op tot een sterke, energieke jongen die meehielp op de boerderij van zijn vader. De mensen in deze streek merkten niet veel van de armoede die vooral in de grote steden was ontstaan. Het leven op het platteland kabbelde voort, maar lang zou het niet duren.

In de nacht van 4 op 5 februari 1825 werd het land rond Kampen geteisterd door een enorme watersnoodramp die begon met een zware noordwesterstorm op 2 februari. Het water in de Noordzee werd opgestuwd en zocht een uitweg naar de Zuiderzee. Dijken, zoals die bij Zwartsluis, braken een paar dagen later door, zodat het water ongehinderd naar binnen kon stromen. Op oude kaarten is te zien hoe het water diep het land binnendrong, zelfs tot hoger gelegen gebieden rond Olst en Wijhe aan toe. Honderden mensen verdronken met hun vee en veel meer mensen raakten dakloos. Een enkele boer wist zijn vee te redden door ze naar de Bovenkerk en Buitenkerk van Kampen te drijven, maar in de buitengebieden was er geen redden meer aan. In Kampen is nog geprobeerd dammen op te werpen voor de stadspoorten, maar het water was niet meer te stuiten. Het duurde niet lang of het water stond zelfs tot aan de daken van de oude huizen.

Op zich was het was niet opzienbarend dat in de winter een aantal keren water vanuit de Zuiderzee het Kampereiland en andere laaggelegen polders binnendrong. De dijken en kaden waren niet hoog genoeg om bij een flinke storm het opgezweepte water van de Zuiderzee te weerstaan. De bewoners van het Kampereiland waren dat gewend. De boerderijen waren niet voor niets op verhogingen, ‘belten’, gebouwd. Dat is ook in deze tijd nog goed in het landschap te zien.

Maar de overstroming van 1825 was van een geheel andere orde. Door deze enorme watersnoodramp werd ook de boerderij van Rein weggeslagen. Hij en de rest van zijn gezin wisten zich ternauwernood te redden door hun toevlucht te zoeken in de hooiberg. Door de verhalen van voorouder Tijs zie ik voor me wat er gebeurde. Hendrik, 13 jaar, was ooggetuige. Hij zou dit zijn leven lang niet vergeten. Ze waren zo hoog mogelijk in de hooiberg geklommen. In het flauwe licht van de maan, als een wolk wegtrok, zag Hendrik het water kolken. Zijn vader Rein had zijn zusje tegen zich aangetrokken. Haar schouders maakten schokbewegingen.

De blik van Hendrik ging naar de boerderij waar het water tegen de ramen aangolfde. Boven het loeien van de storm uit hoorde hij opeens geluiden. Het kwam uit de richting van de stal waarvan de deur door de kracht van het water was weggeslagen. Een paard dat hinnikte, het geloei van koeien, het klagelijk gemekker van de geiten. Beesten in doodsnood. Ze konden geen kant op. Hendrik kon het niet aanhoren. In een opwelling probeerde hij naar beneden te klimmen, maar zijn vader hield hem met een gestrekte arm tegen. Hendrik zou geen kans maken.

Er bewoog iets in het water, vlak voor de stal. Het kwam dichterbij. Nu zag Hendrik de grote angstogen van de merrie die wanhopig in de richting van de hooiberg zwom. Een touw dreef op het water achter haar aan. Ze heeft zich kunnen losrukken, dacht Hendrik. Eindelijk bereikte het dier de hooiberg dat op een verhoging was gebouwd. Het lukte haar uit het water te klauteren.

De andere dieren verdronken. Stel je voor, alles in één nacht weg; boerderij, vee, huisraad. Tijs, broer van mijn opa, geeft in zijn aantekeningen aan dat in zijn vaders jeugd, mijn overgrootvader, alleen de fundering en de waterput  als overblijfselen van de boerderij nog te zien waren. Een nieuwe behuizing is daar nooit meer opgebouwd. Dat gold voor de meeste boerderijen die door het water waren vernietigd. Ze moesten opnieuw beginnen. Hendrik verhuist naar de stad en gaat boeren als stadsboer op de Groenstraat 106. Hij is daarmee de eerste stadsboer uit het geslacht Voerman. Om 1840 koopt hij voor 100 gulden Grootburgerschap van de stad Kampen. In 1875 wordt zijn jongste zoon Jan Voerman geboren, de latere IJsselschilder.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs” over de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Ook in het boek “Vier eeuwen het geslacht Voerman-Boer” van Aalt Landman zijn deze gegevens terug te vinden. Het boek werd 16 september 2024 gepresenteerd en in ontvangst genomen door Sander de Rouwe, burgemeester van Kampen.