In 1850 komt Johan Coenraad (Coen) Rahder met zijn gezin naar Drenthe. Hij is wijnkoper maar begint aan een nieuw avontuur om turf te gaan graven in de Veengebieden ten oosten van Hoogeveen. De nieuwe plek voor de directeurswoning is mede uitgezocht door Coen’s echtgenote Wilhelmina Petronella Cornelia van Voorthuijsen (Mien). Ze heeft twee eisen waaraan de plek moet voldoen. Een goede dokter in de nabijheid en een onderwijzer voor de kinderen. Ze doet dat niet zonder reden. Voor de verhuizing hebben Coen en Mien in korte tijd twee kinderen verloren bij of kort na de geboorte. In Zuid-Drenthe zijn nog maar weinig artsen en de apothekers zijn lang niet allemaal goed geschoold. Zowel in 1853 als in 1866 zijn er cholera epidemieën mede vanwege de slechte hygiëne. Een ziekenhuis is er niet in Hoogeveen. Coen Rahder zal zich daar als lid van de gemeenteraad nog hard voor maken. De tweede wens vult Rahder zelf in. Om zijn kinderen maar ook de kinderen van de arbeiders, die dan nog regelmatig ook in het veen werken, betere kansen te bieden dan hun ouders “sticht hij in 1860 een schooltje en onderwijzerswoning in Tiendeveen op voor de gemeente Beilen zeer gunstige voorwaarden”, zoals Mr. C.L. Kniphorst het beschrijft in het eerste standaardwerk over de Verveeningen in Drenthe uit 1872. Het schooltje zal uiteindelijk in 1972 de ‘J.C. Rahderschool’ gaan heten. Inmiddels staat er in Tiendeveen een prachtig nieuw schoolgebouw “OBS Tiendeveen” maar nog steeds wordt J.C. Rahder geëerd in de schoolgids.