Coen Rahder (1812-1872, vervener die vanuit Amsterdam in Nieuweroord ging wonen) was er meer dan ooit van overtuigd dat hij zijn bedrijf moest moderniseren. Hij had ook niet veel keus, want de concurrentie in de turfwinning was groot. Vooral zijn oude partner Andries de Wilde was inmiddels een grote concurrent geworden. Uit een andere hoek ontstond bovendien een nieuwe dreiging. Langzamerhand begon de steenkool aan een opmars. Het was de hoogste tijd om stappen te zetten richting daadwerkelijke vernieuwing van zijn bedrijf.
Voor de nieuwste ontwikkelingen moest je in Frankrijk zijn. Coen was daar al een aantal keren geweest, eerst als wijnhandelaar en later als vervener. Hij had daar inmiddels goede contacten opgebouwd en de Franse taal goed onder de knie gekregen.
Hij besloot om in 1862 met zijn tweede zoon Herbert, 27 jaar, naar Parijs af te reizen. Herbert en hij leken in veel opzichten op elkaar. Misschien dat het daarom later ging botsen. Allebei ongedurige types, leergierig en altijd op zoek naar verandering en avontuur. Bovendien sprak Herbert net als zijn vader toen al een aardig mondje Frans.
Het was zomer toen ze vertrokken. Het was een lange reis vanuit Drenthe. Om te beginnen moesten ze door de vele sluizen met de trekschuit naar Meppel dat in die tijd het Rotterdam van Drenthe werd genoemd. Vandaar stapten ze op een groter schip dat over de Zuiderzee naar Amsterdam voer. Vandaar ging het verder met de trein naar Rotterdam. Het was niet mogelijk om vanuit Rotterdam met de trein verder naar het zuiden te reizen. Eerst moesten ze met de boot het brede Hollands Diep oversteken om daarna via Antwerpen verder met de trein naar Parijs te reizen. Pas toen in 1872 de Moerdijkbrug gereed kwam, werd de reis naar Frankrijk aanzienlijk korter.
Na een vermoeiende reis van enkele dagen kwamen beide heren op het Gard du Nord van de lichtstad Parijs aan. Parijs werd zo genoemd vanwege de overdadige verlichting van de brede lanen en monumentale gebouwen. De lantaarns brandden op gas dat goedkoop kon worden vervaardigd uit turf. Vader en zoon hadden veel interesse in deze vinding, maar hun aandacht ging allereerst uit naar het maken van samengeperste turf en turfcokes die aantrekkelijk waren voor de opkomende industrie. De nieuwe stoommachines en ook stoomtreinen hadden grote behoefte aan brandstof met een hoge verhitting die langdurig brandde. Diepliggend dargveen was hiervoor het meest geschikt. Dat wist Coen als geen ander. Was het zijn vooruitziende blik die ervoor had gezorgd dat hij na de boedelscheiding met Andries de Wilde de beschikking had gekregen over de gebieden met veel dargveen?
Vader en zoon bezochten de veengronden ten noorden van Parijs aan het kanaal de Ourq bij Meaux. Daar werd al gewerkt met stoommachines die het veen snel en efficiënt konden ontginnen. De Fransen beschikten ook al over machines die de turf konden samenpersen waardoor het net als steenkool langer brandde. Coen en Herbert zogen de nieuw verworven informatie als sponsen in zich op.
Dit is een fragment uit het boek: Hoe de Rahders Drenthe veranderden”, het boek is hier te bestellen.
