Jan Verkade wordt lid van kunstenaarsgroep “Les Nabis”

Jan Verkade (1868-1946) was een bijzondere man. Als lid van de familie Verkade speelde hij, zoals meer familieleden, een belangrijke rol in het leven van zowel Jan Voerman sr. als mijn opa Jan Voerman jr.

Net als mijn overgrootvader had hij maar één droom: kunstenaar worden. Maar om die droom werkelijkheid te laten worden volgde hij een ander pad dan mijn overgrootvader. Na de schilderlessen van onder andere zijn zwager en een tweejarig verblijf in Hattem, vond hij het tijd voor een volgende stap. Hij wilde naar Parijs, de stad van het opkomend impressionisme. Daar moest je zijn als jonge kunstenaar. Jan had het geluk dat zijn ouders het ook een goed idee vonden, maar om een andere reden. Ze vonden het maar niets dat hij in Hattem was gaan wonen, ver van de beschaafde wereld.

Toen hij na de barre winter tijdelijk naar zijn ouderlijk huis terugkwam, viel het zijn vader en moeder op dat hij zich ‘boerser’ was gaan gedragen. Zijn taalgebruik, doorspekt met krachttermen, paste niet bij een welopgevoede zoon. Zijn keurige uiterlijk begon hij te verwaarlozen. Dochter Anne was daar blijkbaar minder vatbaar voor, afgezien van het feit dat ze als getrouwde vrouw niet veel keus had als het om haar woonplaats ging.

Jan vertrok naar Parijs met een aanbevelingsbrief op zak van de schilder Jacob Meijer de Haan, een goede bekende van mijn overgrootvader. Meijer de Haan behoorde tot ‘Les Nabis’, letterlijk: de profeten, een club van impressionistische kunstenaars rond Paul Gauguin. Profeten van een nieuw program van leven, denken en kunst beoefenen, zoals mijn oma Hetty het omschreef.

‘Les Nabis’ was een genootschap van jonge schilders met een missie. Ze wilden  niet de werkelijkheid weergeven, zoals we die om ons heen zagen, maar een eigen impressie van de werkelijkheid laten zien. In zuivere kleuren moest een doek de natuur verbeelden, zoals de schilder die zag. Jan Verkade was een groot aanhanger van deze filosofie, maar ook mijn overgrootvader was daar in die tijd gevoelig voor. Elke maand kwamen de kunstenaars bij elkaar in het nog steeds bestaande restaurant l’Os à Moelle om vol passie over hun werk te praten, te luisteren naar hun grote voorbeeld Gaugin en tussendoor van het leven te genieten.

De brief die Jan Verkade op zak had, deed zijn werk. Al op de avond van de dag van aankomst werd Jan uitgenodigd door Meijer de Haan voor een etentje in een klein restaurant aan de Rue de la Grande Chaumière, vlakbij de kunstacademie. Tot grote opwinding van Jan was de grote meester Paul Gauguin ook aanwezig, een schilder die Jan altijd zou blijven bewonderen. Hij herkende hem direct. Gauguin vertrok al weer snel, maar Jan was verguld met deze ontmoeting.

Later schreef Jan over dit etentje:

…De kunstenaar maakte de indruk van een man van een jaar of vijftig, die moeilijke tijden achter den rug had, maar het lot steeds met moed trotseerde. Hij had lang zwart haar, dat tot ver op zijn voorhoofd groeide, en een korten dunnen baard, die echter den vastberaden mond met dikke lippen en het grootste deel van zijn geelbruine wangen onbedekt liet. Aan zijn oogen vielen de groote oogleden op, die aan zijn gelaat een woeste uitdrukking gaven; de fiere adelaarsneus wischte evenwel dezen indruk eenigszins uit en gaf scherpzinnigheid en energie te kennen. Ik werd aan Gaugin en aan de andere stamgasten, voor het grootste deel buitenlandsche kunstenaars, voorgesteld. Gauguin was erg stil en stond weldra op. Toen hij weg was sprak De Haan nog lang over diens kunst…

Kort daarna ontmoette Jan een ander vooraanstaand lid en medeoprichter van ‘Les Nabis’, Paul Sérusier. Ze bleken het goed met elkaar te kunnen vinden. Zo goed dat er al snel een hechte vriendschap ontstond. Dankzij die vriendschap werd Jan als volwaardig lid opgenomen in ‘Les Nabis.’ Hij mocht deelnemen aan de etentjes in  het restaurant en aan de bijeenkomsten in het atelier van de jong overleden schilder Paul Ranson in de kunstenaarswijk Montparnasse, waar ze elkaar elke zaterdagmiddag ontmoetten.

Jan ging met nieuw elan aan het schilderen. De andere leden van het genootschap  noemden hem le nabi obéliscal. Het was een gewoonte onder ‘Les Nabis’ om hun leden bijnamen te geven. Jan kreeg deze bijnaam, obelisk of gedenknaald, vanwege zijn lange en magere postuur.  Meijer de Haan kreeg bijvoorbeeld de bijnaam le nabis hollandais en Sérusier werd le nabi à la barbe rutilante genoemd dat zoiets betekent als le nabi met de fel rode baard. Wie een portret van hem ziet, begrijpt wel waarom. Overigens droegen bijna alle leden de ‘Nabis’ een baard. Met bonzend hart legde Jan Verkade zijn werk op een dag voor aan Sérusier en Gauguin. Het oordeel van deze meesters betekende veel voor hen. Tot zijn grote opluchting liet Gauguin zijn tevredenheid blijken. Maar Gauguin zou Gauguin niet zijn als hij ook niet een kanttekening liet horen. Geheel in navolging van het gedachtengoed van ‘Les Nabis’ gaf hij Jan een goed bedoelde waarschuwing. Hij moest zich niet laat verleiden om de werkelijkheid na te bootsen. Slaafse navolging van de werkelijkheid was in de ogen van Gauguin het slechtste wat een schilder kon doen. In de kunst ging het om eenvoud en puurheid. Jan zoog de woorden in zich op.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een paradijs” over het kleven van de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Het boek is geschreven door Kees Opmeer op basis van het familiearchief Voerman/ Verkade. Het boek is hier te koop.

Jan Verkade als monnik Dom Willibrord

Oorlogsjaren in Blaricum

In het familiearchief zat ook een blauwe map met spulletjes die mijn oma (Hetty Voerman-Mansholt) in de oorlogsjaren had verzameld. Het mapje was door mijn vader gemaakt. Het waren, net als voor iedereen, spannende en lastige jaren voor het gezin Voerman. Mijn opa de kunstschilder Jan Voerman Jr. had geen werk en dus geen inkomsten meer maar er was zo nu en dan een bijdrage in bonnen of voedsel vanuit de familie Verkade. In de hongerwinter trok Jan Voerman Jr. er met zijn fiets op uit om aardappelen of anders voedsel te bemachtigen bij boerderijen in Noord Holland. Daar boerde ook de familie Mansholt. Soms nam Jan Jr. zijn tweeling zonen Ubbo (mijn vader) en Jan mee. Dochter Anneke was 12 jaar en had een zwakke gezondheid. In het mapje zit een bon voor een extra schoolmaaltijd. Mijn vader zou in die laatste oorlogsjaren nog kinderpolio oplopen.

Verder zitten er foto’s in van het Koningshuis, voedselbonnen, een persoonsbewijs van mijn oma, een boekje met tips voor het behouden van een goede gezondheid, een schaartje, potlood, en kaarten waarop mijn  oma nauwgezet de vordering van de geallieerden bijhield. De kaarten zijn van Frankrijk, Italië en het oostfront.

Op een briefje schreef mijn oma na de oorlog een korte uitleg:

Op deze kaarten  hield ik de frontlinie bij toen de terugtocht van de duitsers was begonnen. Elk Duits bulletin luidde: Wir ziehen zuruck nach Plan”. Wat duur4de het lang!!! Maar we kregen weer hoop. H.V.M.

Het boekje was vast goed verborgen tijdens die oorlogsjaren. Voor de tweeling Jan en Ubbo waren het spannende jaren. Ze groeven een vluchthol in de tuin waar ze allerlei spullen in hadden verschopt zoals wat houdbaar voedsel en een knijpkat. Misschien was die schuilplaats oom bedoelt voor de joodse onderduikers die een paar maanden bij de Voermannen in huis zaten. Ook van hun zaten er wat documenten in het mapje.

Aan het werk voor het Verkadealbum ‘Langs de Zuiderzee’ uit 1914

In 1913, na afloop van de cursus aan de Rijks Academie der kunsten in Amsterdam, keerde Jan Voerman Jr. terug naar Hattem. Hij moest dringend aan de slag met een nieuw album ‘Langs de Zuiderzee.’ Een van de andere illustratoren, Jan van Oort, was overleden. Edzard Koning, van de familie Koning uit Wedde in Groningen en achterneef van Jan, nam een deel van het werk over. Hij woonde niet ver van de familie Voerman vandaan, in Nunspeet, en stond bekend als een uitstekend landschapsschilder.

Het nieuwe album werd een echt ‘wandelboek,’ dat in 1914 uitkwam. Wandelen of fietsen van Stavoren over Lemmer, Vollenhove en zo verder langs de kust tot Enkhuizen. Om de illustraties van de oude stadjes en omgeving te kunnen maken moest mijn opa ook de fiets pakken, zoals Hetty beschreef:

…Jan had nu zijn schilder materiaal in kleine rieten mandjes achter op de bagage drager van zijn fiets, in zijn regenjas zat het al onmisbare kleine fototoestel.

Op zijn donkere krullebol droeg hij een pet, met voorop het jaarinsigne van de A.N.W.B. Zo fietste een echte fietser, die trots was op zijn ‘Wieler Bond’. Op de plaatsen waarvoor hij een opdracht had, werd gefotografeerd en geschetst. Hij kon een eind komen met de trein en bleef ook vaak overnachten in een plaatselijk hotel. Door de technische hulp van de foto’s kon  hij, in Hattem teruggekomen, de plaatjes maken met een zekere exactheid. En toch bleven ze kleurig en gevoelig het beeld weergeven, dat hij gezien  had. Tacozijl, Lemmer, Plaatje 11: Sondeler Leijen in Friesland lijkt helemaal een impressie van het IJssellandschap, zoals hij thuis had leren zien. Kampen, de geboortestad van zijn vader kreeg zes pittige afbeeldingen…

Het fototoestel had hij voor 60 gulden gekocht in Zwolle. Aan de hand van de foto’s kon hij thuis op zijn gemak de vastgelegde beelden nauwkeurig natekenen. In mijn archief bevinden zich nog de glasplaatnegatieven en tekenboekjes vol schetsen van onderwerpen die hij op aangeven van Tijsse heeft gemaakt. In de tekenboekjes schreef hij bij de schetsen de kleuren die hij moest gebruiken.

Dit is een fragment uit boek “Gevangen in een paradijs”, met veel teksten en plaatjes uit het familiearchief en geschreven door door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Studie voor een Verkadeplaatje

Foto van glasplaat

Verkadeplaatje “Tacozijl”

De Camera die Jan Voerman Jr. kocht

De gedwongen verkoop van boerderij ‘Torum’ in de Westpolder zorgt voor ruzie binnen de familie Mansholt.

Verontwaardiging

Hetty Mansholt logeerde al geruime tijd meer jaarlijks op haar geliefde Torum bij oom Bert en tante Wabien Mansholt. Toch werd ze opnieuw met Torum geconfronteerd, maar niet op een manier die ze graag  had gewild. In 1921 overleed opa Derk. Wat betekende dit voor Torum waarvan Derk nog steeds eigenaar was? Bert huurde de boerderij al sinds jaar en dag. Hij zag in het overlijden van zijn vader aanleiding de boerderij te kopen. Het was een kapitaal pand met bijgebouwen en vruchtbare grond. Maar Bert had niet voldoende geld om zijn broers en zussen uit te kopen. Diep in zijn hart rekende hij erop dat iedereen Torum in familiebezit wilde houden.

Het bod dat hij deed zorgde voor onbegrip in de familie. Hij wilde niet meer betalen dan 86.000 gulden. Nu lagen de prijzen in die tijd heel anders dan tegenwoordig, maar zelfs voor die tijd was dit een belachelijk laag bedrag. Uit een taxatierapport, dat in die tijd is opgemaakt, worden boerderij en landerijen gewaardeerd op 140.184 gulden.

Willem, die inmiddels directeur van het academisch ziekenhuis in Groningen was, sprak hierover namens de familie zijn verontwaardiging uit. Hiermee zou iedereen tekort worden gedaan, behalve Bert natuurlijk.

Bert vond een hogere prijs onverantwoord in deze eerste moeilijke jaren na de oorlog waarin de economie was ingestort. Daar kwamen zijn socialistische principes bij. Speculatie met grond was onverantwoord, vond hij, in navolging van zijn vader die hij hierbij aanhaalde.

Willem had zijn twijfels of hun vader de laatste jaren nog steeds deze principes over grond als gemeenschappelijk bezit huldigde. Tegen zijn broer haalde hij de woorden aan die Derk ooit had uitgesproken. …Zo lang er geen socialisatie van grond is, heb je te bedenken dat alles wat je te weinig krijgt een cadeau is voor wie het koopt…

In de biografie over Sicco Mansholt (2e zoon van Bert en Wabien) speelt de verkoop van Torum een belangrijke rol. Sicco heeft zijn leven lang getreurd over deze verkoop. In zijn biografie wordt Willem weggezet als een geldwolf. Hij zou Bert en Wabien de boerderij niet gunnen. Hiermee kreeg hij onterecht het stempel van iemand die uit was op eigen belang. Dat is niet de werkelijkheid. Door Hetty weten we dat Willem begaan was met het lot van Hetty en Ada die het zonder hun vader moesten zien te redden met alle financiële narigheid van dien. Met een deel van de opbrengst van Torum zouden Grietje en haar dochters uit de financiële problemen kunnen komen.

Bert en Willem kregen ruzie. Tegen haar zin kreeg Hetty met deze vervelende affaire te maken. Oom Bert had haar namelijk gevraagd om te bemiddelen tussen hem en de rest van de familie. Hij schreef zijn nichtje een emotionele brief waarin hij haar bijna wanhopig om steun smeekte. Waarom juist Hetty? Door alle logeerpartijtjes kende hij haar natuurlijk door en door, wetende dat Hetty een grote bewondering voor hem koesterde. Ze was een slimme, enthousiaste meid die met iedereen in de familie goed kon opschieten. Bovendien was ze de oudste dochter van zijn overleden en alom geliefde broer Ubbo.

Boeldag

Hetty die inmiddels in Den Haag woonde, voelde zich in grote problemen gebracht. Wat moest zij als meisje van 23 jaar met dit onmogelijke verzoek? Het ging om zaken waar ze totaal geen verstand van had. Het betekende ook dat ze tegen haar eigen belang in moest gaan. Ze voelde zich alleen staan en zocht hulp bij haar moeder Grietje en jongere zus Ada Maar Grietje wilde hier niets mee te maken hebben en ontvluchtte deze lastige kwestie door met Ada op vakantie naar Duitsland te vertrekken. Het kwam wel vaker voor dat Grietje haar huis in de villawijk ontvluchtte. Ze voelde zich niet thuis in het drukke leven van de stad waarin ze wegzonk in de anonimiteit en het kleinschalige, dorpse leven miste.

In één van haar notitieblokjes schreef Hetty:

…Hoe graag ik wilde, dit was iets wat ik niet kon oplossen! Ma zat in Duitsland met Ada en vond dat ik mijn boontjes zelf moest doppen. Zij kon het ook niet, maar ze gaf mij geen begrip of medeleven, zoals zo vaak in die jaren. Ik heb oom Bert nooit geantwoord…

Er zat niets anders op dan een boeldag te houden nu de familie niet tot een vergelijk kon komen. Het was buurman Smit die er met de buit vandoor ging. Hij verwierf de opstallen voor 128.000 gulden, gezien het taxatierapport voor een veel te laag bedrag. Het zou nooit meer echt goed komen tussen de twee broers. Ook Sicco was erg teleurgesteld. Hij was graag op Torum als boer aan het werk gegaan.

Bert en Wabien lieten in Glimmen een mooi nieuw huis bouwen, vlakbij de Drentse Aa (Huis ter Aa). Bert en Wabien waren uiteindelijk niet zo rouwig om de verkoop van de boerderij. Ze kregen de tijd om zich voluit op het politieke bestuur te richten. Bert als gedeputeerde van Groningen en Wabien als gemeenteraadslid. En hun kinderen konden in de stad Groningen studeren zonder dat ze in de kost hoefden.

Dit is een fragment uit het boek “Uit Zeeklei gebakken” van Kees Opmeer. Het boek is hier te koop. Ook bij de boekwinkel te bestellen of bij de museumwinkel van Landgoed Verhildersum te Leens.

Taxatierapport van Torum

Jan Voerman Sr. schilder van de IJssel en van koeien

Mijn overgrootvader Jan Voerman Sr. (1857-1941) was de jongste zoon vrije stadsboer Gerrit Voerman uit Kampen. Het ouderlijk huis aan de Achterstraat deed ook dienst als winterstal voor het vee. Als jonge jongen maakte Jan Voerman al tekeningen van het vee, vooral van de koeien. Hij tekende op de papiertjes die om de medicijnen zaten van zijn moeder die vaak ziek was. Later tekende hij ook de paarden. Om te zien hoe de houding was van hun voeten tijdens de draf lag hij op zijn buik in het weiland.

Toen Jan Voerman, na zijn studie in Amsterdam, in Hattem ging wonen hield hij daar, in zijn grote achtertuin, ook kleinvee en zelfs een paar koeien. Op zijn schilderwerk zien we vaak de IJssel onder prachtige wolkenluchten maar er zijn ook vaak koeien en soms paarden te zien. Als kleine jongen vond ik die schilderijen met de koeien, vaak half in het water van de IJssel staand, het allermooist.

Kijk voor meer verhalen uit het privé archief over vader en zoon Jan Voerman in het boek “Gevangen in een paradijs” geschreven door Kees Opmeer. Het is hier te bestellen.

Jan Voerman sr. [1857-1941] De IJssel

Jan Voerman Jr. gaat in 1913 naar de Academie der Kunsten in Amsterdam

Jan Voerman Jr. (staand geheel links) in 1913 op de Academie der Kunsten in Amsterdam.

Net als zijn vader wilde mijn opa Jan Voerman Jr. hij naar de Academie der Kunsten in de hoofdstad, maar hij wilde niet wachten totdat hij toelatingsexamen kon doen. Hij vond de tijd rijp om het benauwende paradijs in Hattem te verlaten waarvoor hij een haat-liefdeverhouding had ontwikkeld. Hij wilde daar weg, maar hij kon het ook niet missen.

Wat hielp was dat zijn broer Tijs in Amsterdam een baan had gevonden en daar onderdak had gevonden. Tijs woonde in de Marnixstraat, vlakbij het Leidse Plein, waar hij over 2 kamers beschikte, een woonkamer en een kleine slaapkamer. Hij had er geen bezwaar tegen dat Jan bij hem introk. Jan sliep op de divan in de woonkamer.

Begin 1912 had mijn opa de Academie al aangeschreven om toegelaten te worden, maar hij kreeg pas antwoord op 19 december 1912. In afwachting daarvan had hij een plaats gevraagd in het atelier van kunsthistorica freule De Jonghe waar leerlingen les kregen van de schilders Monnickendam en Spoor.

Het antwoord was als volgt:

‘Het toelatingsexamen wordt slechts één maal per jaar afgenomen, en wel ongeveer eind september, begin oktober. Door dit toelatingsexamen krijgt men toegang tot de Eerste Teekenklassen. Men kan zich echter onmiddellijk opgeven voor een hoogere klasse. Voor de Groote (Tweede) Teekenklasse vraagt dit een tekening naar torso (antiek). Men kan dus niet midden in een loopende cursus invallen. Maar wel is het mogelijk de wintercursus te volgen en ’s zomers in Hattem buiten te schilderen, wat, dunkt mij voor U onder de uitmuntende leiding van Uw vader, een groot voordeel is.’

Jan Jr. heeft in 1913 examen gedaan voor de ‘Groote (Tweede) Teekenklasse’. Voor de somma van Honderd Gulden mocht hij ‘alle lessen van den Cursus 1913/14 bijwonen’. Het diploma is gedateerd 28 november 1913…

In de nalatenschap van mijn opa vond ik onderstaande studie. Het is, zo te zien, het doek waaraan het meisje op bovenstaande foto (zittend 1e van links) werkt. Hoe dit bij mijn opa is terechtgekomen weet ik niet.

Marinus Rahder (1851-1904) zakenman met wisselend succes

Marinus Rahder begint met zijn zwager Johannes Meyes (1829-1922) een steenbakkerij in Tiendeveen. Marinus is de 7e zoon van Coen Rahder, grondlegger van de Rahder turfmaatschappij NV en Willemina Rahder-Van Voorthuysen. Johannes Meyes stamt uit een geslacht van reders in Amsterdam die bevriend zijn met de familie Van Voorthuysen. In 1867 worden al voorbereidingen getroffen voor de steenbakkerij. Die zijn dan nog geheim, zoals blijkt uit een brief van moeder Mien Rahder aan haar dan 16 jarige zoon Marinus die dan op de kostschool zit in Wijk bij Duurstede:

“Vader heeft een uitstapje gemaakt naar Rijssen, gij lieden weet immers dat Jan Meyes zoo’n lust heeft om eene steenbakkerij hier op te zetten? Maar bedenk toch vooral dat het een groot geheim is dus dat gij er met geen woord met wie dan ook over spreekt. Want ten eerste is het nog niet zeker en ten tweede weet niemand in Amsterdam er nog een kiezel van”. 

Later blijkt het plan toch serieus te worden opgepakt en Marinus wil wel meedoen blijkt  uit een brief van Mien aan Marinus uit 1868.

“Er zijn al vier steenbakkers gekomen die al druk bezig zijn om de boel klaar te maken, dus lieverd uw werk en administratie kan al dadelijk een aanvang nemen”. 

Marinus start de steenbakkerij in de zomer van 1869. Zijn vader had al sinds 1854 een vergunning. Er staan grote advertenties in de Hoogeveensche en Asser Courant van de Steenbakkerij Valkenheim. De zaken gaan echter niet zo goed. De Drentse leem is beduidend minder dan de zee- en rivierklei. De stenen verkopen slecht. In 1872 staat er een bericht in de Hoogeveensche Courant dat de steenbakkerij nog niet aan de verwachtingen voldoet. Herbert verkoopt de zaak datzelfde jaar aan Janse en Boogerd. In 1889 gaat de steenbakkerij failliet.

Marinus trouwt met de welgestelde vervenersdochter Johanna Cornelia van der Lely. Ze gaan in 1887 wonen in het huis Veenendal in de Hoofdstraat in Hoogeveen. Het huis is daar in 1653 gebouwd door jonkheer Johan van Echten, zoon van de stichter van Hoogeveen Roelof van Echten. Johan zag in dat niet Echten, zoals zijn vader had gehoopt, maar Hoogeveen het centrum van de turfhandel zou worden. Marinus verbouwt het huis grondig en wordt boom- en rozenkweker. Hij noemt de firma die hij samen met partner Post bestiert “De Lelie”. Hij verwerft bekendheid en wint prijzen met zijn rozen. Vanaf 1887 klust hij bij als hoofdagent voor een maatschappij die handelt in levensverzekeringen en is hij correspondent bij de Nieuwe Drentse Volksalmanak. 

Op 5 september 1895 verzorgt Marinus de bloemen bij het bezoek van de koninginnen Emma en Wilhelmina aan Hoogeveen. Bij zijn huis, waar de oranjevlag en de vlag van Waldeck Pyrmont zijn opgehangen, bieden zijn vrouw en dochter Miesje de koninginnen nog een boeket bloemen aan.

Maar in het zakendoen is Marinus toch minder gelukkig. In de Hoogeveensche Courant van 26 november 1896 staat een advertentie van Mr. F.L. Tonckens.

“Bij vonnis der Arrondissements Rechtbank te Assen van 24 November 1896 is de Heer Marinus Rahder Rozenkweker te Hoogeveen verklaard te zijn in staat van faillissement”.

Hij is ook gedwongen persoonlijk bezit te verkopen. Is Marinus in de problemen geraakt omdat hij in 1890, net als zijn andere familieleden, nog 6 aandelen van de Rahder N.V. heeft gekocht voor een bedrag van 2.700 guldens? Marinus verkoopt het huis Veenendal in 1898 en leeft nog een paar jaar tot hij, net als zijn meeste familieleden, vrij jong sterft in 1904. Hij is dan 53 jaar oud. Zijn vrouw Johanna overleeft hem vele jaren.

Herinneringen aan Torum

Interieur

Mijn oma Hetty Voerman-Mansholt (1898-1987) heeft het interieur van de boerderij van haar opa en oma Mansholt ‘Torum’ nauwkeurig beschreven.

Je kwam binnen door een brede gang met zachte biezen matten en vele tussendeuren. Een van de deuren gaf toegang tot een ‘alkoofachtige’ kamer waar een enorm hemelbed met groene gordijnen stond. Dubbele glazen deuren kwamen uit op het balkon. Aan de andere kant van de gang bevond zich een lange smalle kamer waar oom Bert sliep. Daarnaast lag een grotere kamer met grote kasten en twee bedsteden. Dit was de logeerkamer voor de kleinkinderen. Achter die kamer was nog een kleine slaapkamer voor ‘Teeke’ zoals tante Theda werd genoemd.

De voorkamer was de pronkkamer, zoals in veel statige boerderijen, en verboden terrein voor de kinderen. Ze mochten er alleen komen als er volwassenen bij waren. Hetty had de neiging om op haar tenen te gaan lopen, zo deftig vond ze deze pronkkamer. In het midden stond een grote tafel van mahonie met rondom zware stoelen die versierd waren met prachtig houtsnijwerk. Tegen de muur stond een sofa die kenmerkend was voor de negentiende eeuw; weelderig bekleed en voorzien van ietwat protserige ornamenten. Hetty durfde er niet op te zitten. Aan de muur met het kleurrijke behang vol bloemen hingen de familieportretten. Voor een van de vier met blinden gesloten ramen stond een piano. Wat de meeste indruk maakte was de grote klok met het beeld van Adam die de wereld torst, omgeven door engelen, de zon en de maan.

Sommige beelden van opa zijn haar altijd bij gebleven.

…Opa zat in de huiskamer aan zijn bureau te schrijven. Hij had een barometer en boeken en papieren om zich heen verspreid, want hij was erg knap en kon het weer voorspellen. Hij schreef in de krant en hij schreef ook boeken. Oom Bertus had de leiding over het werk op de boerderij. Tante Theda deed de huishouding. Beide waren ongetrouwd.

Al gauw werd de tafel gedekt voor het middageten. Opa zat in zijn armstoel en Oma zat op een stoel die een erg hoge en rechte rug had. Zelfs als er thee werd gedronken zaten de anderen mensen op ‘gewone’ stoelen om de tafel. Voor kinderen werd een laag voetenbankje op een stoel gezet en dat wiebelde. Boven de tafel hing de petroleumlamp met de wit porceleinen kap en drie gietijzeren krularmen. En in de hoek stond de mand voor Nellie, Oom’s hond…

‘Een machtige persoonlijkheid’

Wat Hetty zich als klein meisje nog goed herinnerde was de rol die muziek in Torum speelde. Vanuit zijn jeugd in Duitsland had opa Derk zijn smaak voor goede muziek meegebracht. Componisten als Beethoven en Brahms waren favoriet bij hem. Maar muziek maken deed je niet alleen, vond hij. Hij nodigde graag andere mensen bij hem thuis uit om samen te zingen of een instrument te bespelen. In de weinige vrije tijd die hij had leidde hij zelfs een tijd een koor in het nabijgelegen Ulrum.

Muziek werd de kinderen met paplepel ingegoten. Ze zongen duetten of kwartetten en genoten van de liederen van Schubert en Schumann.

…Een door de hele schaar jongelui uit volle borst aangeheven Duits ‘Wändervögel’-lied was niet zelden een aanleiding om eens uitbundig pret te maken…

Torum was in de uitgestrekte Westpolder een oase van cultuur en wetenschap. Overal kwam je boeken tegen, schilderijen hingen aan de muur en in alle kamers vond je wel een muziekinstrument. De schrijver Multatuli kwam er regelmatig en ook nog voor langere tijd logeren. Iedereen in  huis nam deel aan de levendige discussies over cultuur en politiek die niet zelden in een chaos van armgebaren en stemverheffing uitmonden, maar nooit in echte ruzie. En dat allemaal gestimuleerd door Derk die mensen met zijn uitgesproken en gedurfde standpunten wist te inspireren. Geen gemakkelijk man, weerbarstig soms, maar altijd boeiend.

… Een meisje van zeven jaar weet dit nog niet zo allemaal, maar zij voelt in die grootvader met zijn hangsnor en onderzoekende lichte ogen een machtige persoonlijkheid…

Dit is een fragment uit het boek “Uit Zeeklei gebakken” van Kees Opmeer. Het boek is hier te koop. Ook bij de boekwinkel te bestellen of bij de museumwinkel van Landgoed Verhildersum te Leens.

Hetty Mansholt (2e van links) met haar zus Ada (geheel links) en een neef en nichtje bij Torum

Interieur van Torum

Sicco Mansholt (1908-1995) als mister Europe

Naar Brussel

Met zijn Europese benoeming sloot Sicco een loopbaan van meer dan twaalf jaar als minister van Landbouw af. In zijn tijd als minister maakte hij ondanks zijn volle agenda in het weekend regelmatig tijd vrij om vanuit zijn nieuwe woonplek, een villa aan de prinses Marielaan in Wassenaar, naar zijn boerderij in de Wieringermeer te reizen. Voor de dagelijkse werkzaamheden op de boerderij had hij een bedrijfsleider in dienst genomen. Maar het boerenbloed stroomde nog steeds door zijn aderen. Hij verruilde zijn pak voor een overall en klom op de trekker. Aan zijn gezicht kon je zien hoe hij daar nog steeds van genoot.

Als  minister had hij deel uitgemaakt van zes kabinetten. Het was een uitzonderlijk lange periode.

Maar nu wachtte Brussel. Dat betekende een heel ander leven. Hij moest verhuizen naar de mondaine Belgische hoofdstad; met frisse tegenzin, maar hij begreep dat hij geen keus had. Zijn boerderij in de Wieringermeer moest hij ook opgeven. Dat waren de regels vanuit Europa. Als lid van de Europese Commissie moest hij volledig onafhankelijk zijn. Geen nevenfuncties en geen eigen bedrijf.

Als eurocommissaris met de belangrijkste portefeuille hield hij vast aan de weg die hij als minister was ingeslagen. Het zou de basis vormen voor de Europese eenwording die door de Verenigde Staten, in de persoon van president Kennedy, waar mogelijk werd gestimuleerd. Diens belang was dat een verenigd Europa een stevige vuist kon maken tegen de dreiging van de Sovjet Unie.

Uitgebreide  trukendoos
Sicco liet er geen gras over groeien. Vanaf zijn eerste dag maakte hij zich sterk voor de garantie van vaste prijzen voor landbouwproducten, alsof hij de hete adem van opa Derk in zijn nek voelde. Deze vaste prijzen moesten voor de hele Europese markt gaan gelden.

Dat was nogal wat. De landen van de Europese Economische Gemeenschap moesten daarvoor bereid zijn veel keuzevrijheid op te geven. Ze stonden huiverig tegenover deze voorstellen van Sicco die een breuk met het verleden betekenden.

Maar als deze Groningse boer eenmaal iets in zijn kop had, liet hij niet meer los. Als voorzitter leidde hij de bijeenkomsten die eindeloos lang konden duren. Het deerde hem niet. Nu kwamen zijn kwaliteiten als politicus in volle omvang naar voren. Hij combineerde zijn kennis met een grote mate van intellectuele behendigheid en doorzettingsvermogen. Lichamelijk was hij ook niet kapot te krijgen, hoe lang de slopende bijeenkomsten ook doorgingen, soms tot wanhoop van zijn tafelgenoten.

Tijdens die marathonzittingen verloor hij nooit het overzicht. Als ver na middernacht de hoofden begonnen te hangen en de onderhandelingen vastliepen, omdat niemand door de bomen het bos nog zag, leek Sicco op te leven. Hij rekte zich uit, keek met een opgewekt gezicht de tafel rond en zei handenwrijvend: ‘Mijne heren, we schieten lekker op.’

Speelde hij een rol of meende hij wat hij zei? Hij heeft zich daarover nooit uitgelaten, maar we weten wel dat hij over een uitgebreide trukendoos beschikte.

In de brochure 100 jaar Sicco Mansholt, van boer tot eurocommissaris komen we de volgen

de passage tegen:

…Legendarisch waren de zittingen van einde 1961 en begin 1962, waarbij de Europese eenwording met grote stappen voorwaarts ging. Volgens de overlevering had Mansholt op een nacht in die periode slechts één velletje papier voor zich met daarop trefwoorden, krulletjes, haakjes en enkele aantekeningen in rood over wat de landen onderling konden ruilen. Overeenstemming was ver te zoeken. In een vijf minuten durende bedenktijd tekende Mansholt, in een uiterste poging een compromis te bereiken, nieuwe lijntjes op papier. Daarop vroeg hij uitsluitend met een ‘ja’ of ‘nee’ over het laatste voorstel te stemmen. Bij eventuele discussie zou hij zijn voorstel intrekken. De Duitse minister van Landbouw, Schwarz, die iets wilde zeggen, kreeg te horen dat hij achteraf mogelijk nog iets kon wijzigen, maar eerst moest er gestemd worden. Vijf landen stemden voor. Schwarz aarzelde, totdat iemand hem vroeg: ‘Ja oder nein, Herr Minister?’ Het antwoord van de excellentie luidde positief. ’s Ochtends om half zes openden de deuren van de vergaderruimte met een verheugend bericht: de EEG was de tweede fase ingegaan. Het waren de eerste afspraken voor de organisatie van een gemeenschappelijke markt voor granen, groenten en fruit, wijn, varkensvlees, gevogelte en eieren.

Nog op dezelfde dag na die ware marathonzitting ontspande Mansholt zich alweer tijdens werk aan zijn boot…

‘Bauernkiller’

De gevolgen van de gemeenschappelijke Europese markt waren ook voor ons land groot. Hoewel de landbouwproductie opzienbarend groeide nam het aandeel boeren en landarbeiders in de totale beroepsbevolking snel af: van 19,3 procent in 1947 naar 10,7 procent in 1960. En dat terwijl aan het eind van de negentiende eeuw nog meer dan de helft van de beroepsbevolking aan de landbouw was verbonden. Nederland was bezig zich in hoog tempo te ontwikkelen van een agrarische gemeenschap tot een land van industrie en diensten.

Het doortastende beleid bleek ook een schaduwzijde te hebben. De schaalvergroting en modernisering van de landbouw leidden tot een verschraling van het landschap. Europa werd er niet mooier op.   

Een ander gevolg van zijn beleid was een toenemende onvrede onder boeren. Voor kleine boeren was het moeilijk het hoofd boven water te houden. De groeiende regelzucht van de Europese Gemeenschap was een doorn in het oog van de boeren. Waar bemoeit die lange Hollander zich mee?

Brussel en andere Europese steden werden het toneel van demonstraties waarbij het er soms gewelddadig aan toe ging. Aanvankelijk stond  Mansholt hier nogal laconiek tegenover. Dit was nu eenmaal de prijs van noodzakelijke, ingrijpende veranderingen. Het kon niet anders. Boeren moesten verder kijken dan hun neus lang was. Hij onderschatte de frustraties die zich verder en verder opbouwden.

In Duitsland gaven boeren hem de bijnaam ‘Bauernkiller’. Andere landen van de EEG hadden zo hun eigen benamingen. Ook in Nederland broeide de onvrede als een ondergrondse veenbrand. In het Drentse Hollandscheveld, onder de rook van Hoogeveen, kwam het in maart 1963 tot een uitbarsting die bekend zou worden als de ‘Opstand der Braven.’ Leider van de boerenopstand was Hendrik Koekoek die kort daarna met zijn boerenpartij met drie zetels in de Tweede Kamer zou komen. Het was een signaal dat de traditionele partijen de belangen van boeren onvoldoende behartigden.

Sicco Mansholt was een neef van mijn oma Hetty Voerman-Mansholt (1898-1988) . Ze waren beide kleinkinderen van Derk Roelfs Mansholt. Dit is een fragment uit het boek “Uit Zeeklei gebakken” van Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Sicco Mansholt werd bij een lezing in Duitsland geconfronteerd met boze boeren

Hendrik Uiterwijk (1877-1922), de sociaal bewogen coiffeur die politicus werd

Hendrik Uiterwijk was de vader van mijn oma Femmigje Rahder-Uiterwijk

Hij ondersteunde vanuit zijn kapperszaak in Hoogeveen veel sociale initiatieven. Geleidelijk drong tot Hendrik door dat hij de politiek in moest als hij werkelijk veranderingen wilde bewerkstellingen. Zijn politieke loopbaan begon hij als lid van de lokale liberale partij, met een sociaalliberaal programma. In 1916 werd hij met een overweldigend aantal stemmen verkozen tot lid van de gemeenteraad en op 31 augustus werd hij geïnstalleerd. Van de 913 uitgebrachte stemmen op zijn partij kreeg hij er 518. De andere kandidaten kwamen er niet aan te pas, waaronder lijsttrekker Ogterop. Of het nu hierdoor kwam of door zijn eigenzinnigheid, maar Hendrik kreeg het al gauw aan de stok met Ogterop.

De liberalen kwamen regelmatig in botsing met de overwegend christelijke gemeenteraadsleden. Vooral Hendrik, met zijn strijdbare, onbuigzame karakter had keer op  keer aanvaringen met raadsleden en het conservatieve college van burgemeester en wethouders. Wat niet hielp was dat hij een bekend figuur was in Hoogeveen met uitgesproken opvattingen die zich al eerder zeer kritisch over het gemeentebestuur had uitgelaten.

Voor de raadsverkiezingen van 1919 wilde hij zich opnieuw beschikbaar stellen. Hendrik had de smaak te pakken. Deze verkiezingen waren de eerste die werden gehouden na invoering van de nieuwe Kieswet, waarmee het algemeen kiesrecht van kracht werd. Het betekende dat iedereen vanaf 25 jaar het recht had om zijn of haar stem uit te brengen, ook vrouwen. Het gevolg hiervan was dat alle partijen een lijst met kandidaten moesten opstellen. Ogterop kwam als eerste op de lijst te staan, Hendrik werd overgeslagen en was van de lijst verdwenen. Hij was er de man niet naar om dat te pikken en begon een eigen partij, de Groep Vrijzinnige Kiezers, waarop hij zichzelf als enig lid plaatste. Dat was een vergissing. Het kon zijn dat hij het nieuwe kiesstelsel nog niet helemaal had begrepen of dat hij zijn eigen populariteit had onderschat. Hoe dan ook, hij kreeg 391 van de in totaal 2262 uitgebrachte stemmen. Daarmee had hij genoeg stemmen voor 3 zetels, maar er was slechts één kandidaat, Hendrik Uiterwijk. Dat betekende dat de 2 andere zetels als restzetel naar andere partijen gingen. In dit geval kregen de door hem verfoeide christelijke partijen ARP en CHU ongewild van hem allebei een restzetel cadeau.

De Hoogeveensche Courant schreef hierover:

De heer Uiterwijk, die een paar maanden geleden uit de Liberale partij is getreden, was voor de gemeenteraadsverkiezing candidaat gesteld door een groep kiezers. De uitslag was, dat de heer Uiterwijk 391 stemmen op zich vereenigde, terwijl op de candidaten van de Liberale lijsten in totaal 312 stemmen werden uitgebracht. De heer Uiterwijk behaalde 2 maal den kiesdeeler en had bovendien een rest van 89 stemmen; de lijst had dus recht op drie zetels, doch aangezien de heer Uiterwijk de eenigste candidaat op de lijst was en deze lijst niet verbonden was met die van de Liberale partij gingen twee zetels voor links verloren. De stand van den raad is nu 11 rechts en 4 links, ze had kunnen zijn 9 rechts tegen6 links.

Hendrik was een eenzame vechter. Plan na plan legde hij voor aan de gemeenteraad als een soort moderne Don Quichot die tegen de windmolens van Hoogeveen vocht. Het waren voor die tijd vooruitstrevende plannen, maar hij kreeg er de handen niet voor op elkaar. Hij wilde extra geld beschikbaar stellen voor kindervoeding en kleding voor de minderbedeelden. Arme inwoners die hun energierekening niet of nauwelijks konden betalen wilde hij tegemoetkomen. Hij wilde meer vrouwen benoemen in de commissie voor toezicht op het lager onderwijs. Hij verdedigde zijn plannen met vuur en met ‘klare taal’ zoals er toen over hem geschreven werd. Het werkte niet, op een enkele uitzondering na. Zijn plan voor betere toiletten en drinkwatervoorziening in de armere wijken werd uiteindelijk wel overgenomen.

Een ander, klein succes viel ook in de Hoogeveensche Courant te lezen:

In behandeling komt het voorstel Kikkert, Uiterwijk, Ogterop om aan de gemeenteambtenaren, die een inkomen hebben tot f. 800,- een duurtetoeslag te verleenen van 6 pct. Het advies van B. en W. luidt afwijzend. Door de voorstellers wordt betoogd, dat deze toeslag alleszins billijk zal zijn. In stemming gebracht werd de duurtetoeslag met 7 tegen 6 stemmen aangenomen.

Door zijn kritische houding en vasthoudendheid bleef hij in aanvaring komen met het college van burgemeester en wethouders en andere raadsleden. Ze konden hem niet meer luchten of zien. Zijn populariteit onder zijn collega’s bereikte een dieptepunt toen hij zich luid en duidelijk druk maakte over betaalde bijbaantjes van de andere raadsleden.

Een voorbeeld van zijn strijdvaardigheid en volharding lezen we in een ander bericht van de Hoogeveensche Courant:

Ten slotte brengt de heer Uiterwijk in ’t midden dat hij in de vorige zitting er op gewezen heeft, dat de vergoedingen aan de militairen in Hoogeveen zoo laag zijn en er op aangedrongen heeft deze te verhoogen. Naar aanleiding daarvan heeft een plaatselijk blad (christelijke Hoogeveensche) gemeend zijn lezers te moeten vertellen dat dit niet in de raadsvergadering thuis hoorde maar bij de commissie te Assen. Spreker wil in deze vergadering constateeren, dat genoemd blad met opzet zijn lezers in dezen misleid, want ze dienen te weten dat de vergoedingen worden geregeld ten gemeentehuize en dat de burgemeester tenminste de 15 % toeslag kan verleenen. Dit laatste naar aanleiding van de circulaire van den Minister aan de burgemeesters. Spreker dringt nogmaals aan om deze toeslag te verleenen. De burgemeester verklaart, dat deze bevoegdheid wel degelijk bij den burgemeester berust.

In 1922 werd Hendrik plotseling ziek. Een paar dagen later, op 2 februari, overleed hij, slechts een paar dagen nadat hij 45 jaar was geworden. Het was zijn hart. Geld voor een fatsoenlijke begrafenis was er nauwelijks, maar de belangstelling voor zijn uitvaart op de oude begraafplaats aan de Zuiderweg in Hoogeveen was overweldigend. Onder een groot deel van de bevolking was Hendrik populair. De kranten schreven lovend over hem. Hij werd geroemd om zijn ‘onuitputtelijke bijdragen voor de gemeenschap.’ Later werd op deze begraafplaats een monument voor hem geplaatst dat nog steeds te bewonderen is.

In de gemeenteraad is lang vergaderd over de vraag wie de plaats van Hendrik, met zijn eenmanspartij, kon overnemen. Er was voor ons land een unieke situatie ontstaan. Pas na tien maanden werd Hendrik opgevolgd, ook door een liberaal.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden” door Kees Opmeer. Het boek is hier te bestellen.