Eduard Verkade (1878-1961), toneelspeler en oom van mijn opa.

Eric Verkade (1835-1907) en Eduarda Verkade-Koning (1841-1917) kregen 7 kinderen. Anna (mijn overgrootmoeder) was de oudste en werd een jaar na hun huwelijk geboren. Daarna kwam de tweeling Eric en Jan en vervolgens werden nog 4 kinderen geboren, 3 jongens en 1 meisje.

Een van hen was Eduard, de lievelingsbroer van Anna,  met ze veel optrok in haar jeugd. Hij trouwde in 1902 met Johanna Van Wulfften Palthe, ‘Joh’ was haar roepnaam, dochter van een steenrijke en bekende textielfabrikant uit Twente. Samen startten ze hun eigen textielbedrijf en gingen in Hattem wonen, dichtbij zijn zus. De zaken gingen niet slecht, niet in het minst door de financiële steun van vader Eric Verkade en van de vader van Joh. Eric vond het geweldig dat zijn zoon, die nogal wispelturig kon zijn, net als hij koos voor een loopbaan als ondernemer. Bovendien had Eduard kennis van zaken als het om textiel ging. Al in 1899 had hij in Potsdam een vakopleiding gevolgd aan de weefschool. Maar daar lag niet zijn hart. Eigenlijk had Eduard maar één passie: toneelspelen. Tijdens zijn periode in Potsdam bezocht hij als het maar even kon de schouwburg ‘Das Deutsche Theater’ aan de Schubertstrasse in Berlijn.

Het bloed kroop waar het niet gaan kon. Naast zijn drukke leven als zakenman gaf Eduard zich steeds meer over aan het toneelspelen. Mijn overgrootvader hielp hem door decorstukken te schilderen en Cato Neeb, vriendin van zijn zus Anna, maakte de kostuums. Toen nam Eduard een dramatisch besluit. Hij verkocht zijn textielbedrijf en koos definitief voor een leven als acteur door de hoofdrol te accepteren in  Hamlet, een eervolle uitnodiging die aangaf over hoeveel talent hij beschikte. Maar vader Eric had daar geen oog voor. Hij was woedend. Hoe haalde een succesvol zakenman het in zijn hoofd om te kiezen voor een onzeker bestaan als toneelspeler?

Anna toonde meer begrip voor haar lievelingsbroer over wie ze vroeger veel had gemoederd. Het hielp ook dat ze gewend was aan de kunstenaarsgeest van haar echtgenoot met al zijn grillen, dromen en eigenaardigheden. In een brief aan haar moeder, de enige die Eric tot bedaren kon brengen, probeerde ze de gemoederen te sussen.

…Het is wel wonderlijk dat verscheidene van Uw kinderen U moeilijkheden geven, onverwachte en onmaatschappelijke dingen doen en ondanks alles gelukkig worden en meer mensch zijn, meer intens leven, waarlijk leven dan hoopen bij hoopen gewoone beste sleurmensen die nooit van ’t paard vielen omdat ze nooit op zoo’n beest zaten en omdat ze er misschien ook te benauwd voor waren om op een paard te stijgen.! Suf zijn Uw kinderen geen van allen, integendeel! We zijn persoonlijk. De wereld vraagt naar persoonlijkheid…

Net als zijn broer Jan, Dom Willebrord, was Eduard een buitenbeentje in de familie. Het was  niet alleen dat hij niet koos voor een loopbaan als zakenman, maar hij kon ook niet goed met geld omgaan. Dat was natuurlijk een gruwel voor vader Ericus die juist zo goed op zijn centen paste. Eduard was inmiddels een beroemd toneelspeler geworden met een goed inkomen, maar toch slaagde hij er steeds maar weer in om schulden te maken. Al zijn geld besteedde hij      aan de meest fraaie decors met stoffen die hij speciaal liet weven. Als het om toneel ging was geen uitgave te gek. Daardoor zat hij altijd in geldnood. Op donderdag ging Eduard steevast bij één van zijn broers eten. Vast onderwerp van gesprek waren dan de geldzorgen van Eduard die de familie mocht helpen oplossen. Als de nood hoog was, wat regelmatig het geval was,  kwam hij met de taxi vanuit Amsterdam naar de Zaanstreek om bij zijn vader en zijn broer Anton om geld te vragen. Al die tijd stond de taxi buiten op hem te wachten. Bozer over zoveel geldverspilling kon je Ericus niet maken. Hij begreep het niet. Met de trein was het een reis die niet meer dan een halfuur, hooguit drie kwartier, in beslag nam.

In het boek ‘Een leven in biskwie en chocolade,’ geschreven door familielid Co Verkade, stond hierover:

…De grote moeilijkheid voor vader en oom Anton was dat broer Eduard zo ongelooflijk charmant en onderhoudend was. Met zijn warme, loyale persoonlijkheid wist hij iedereen voor zich te winnen. Zij wilden hem het geld wel weigeren, maar konden het gewoon nooit over hun hart verkrijgen. Samen spraken zij meerdere malen af dat zij een volgende keer hun poot stijf zouden houden. Maar keer op keer werd de daad niet bij het woord gevoegd. Naar mijn weten hebben ze uiteindelijk nooit neen gezegd.

Ik herinner ij ook de kwestie waarbij de stadsschouwburg Eduard de wacht aanzegde wegens een hoog opgelopen schuld. De verplichting die Eduard naar zijn gezelschap was aangegaan, bleek echter nog veel groter, waardoor er uiteindelijk voor is gekozen om de schuld aan de schouwburg te voldoen…

Anna was als geen ander gevoelig voor zijn charmes, maar toch had ook zij haar grenzen. Hoe groot haar liefde en  begrip voor haar broer ook was, er kwam een moment dat zelfs hij het bij haar verbruide. Ze vond het vreselijk dat Eduard zijn vrouw Johanna verliet voor Enny Vrede, pseudoniem van Maria Magdalena Müller en zijn tegenspeelster in de laatste voorstelling van zijn theatergezelschap. Je levenspartner hoorde je nooit in de steek te laten, vond Anna.

Hoe diep haar afkeer was van het gedrag van haar broer las ik terug in een brief van 19 april 1910 aan haar moeder met wie ze lief en leed deelde. Al haar zinnen zijn doordrenkt van onbegrip en woede; niet alleen gericht op haar broer,  maar ook op Enny Vrede die ze zelfs niet bij naam wilde noemen. Het gezinsleven was heilig voor haar, ook al zou dat later ook voor haar onder druk komen te staan.

…Zullen we nu voor eens en altijd afspreken dat u noch aan mij noch aan Joh iets over die persoon schrijft? Ze zal het goed menen maar ik geloof niets van haar sentimentele ontboezemingen! Op mij hebben ze een nog ergere uitwerking dan op Joh, dus waarom met haar onze brieven te vullen? Over Eduard hoor ik graag het een en ander maar dan alleen over zijn werk. Haar ontmoeten wil ik gedecideerd nooit. Ik zal heus wel zorgen uit haar weg te blijven. Ik zal Eduard ook niet helpen zijn kinderen te zien. Hoe minder ze nu van hun vader weten hoe beter voor hen. Als ze wat groter zijn is dat misschien wat anders…

Ook Voerman Sr. was duidelijk in zijn oordeel. Hij zei: ….dat het onvergeeflijk was om, als je een lieve vrouw hebt en drie kleine kinderen, om dan dit gezin in de steek te laten.

Anna had medelijden met Joh en de 3 kinderen en hielp waar ze kon helpen. Ze bleven nog een paar jaar in Hattem wonen in Huize Zonnewende aan de Veldweg. Daarna verhuisde ze naar haar geboorteplaats Hengelo, in de buurt van haar familie, maar het huis in Hattem hield ze aan. Anna bleef contact met haar houden. In de oorlog keerde ze als oudere dame terug naar Hattem. Ze overleed in 1975 een paar weken voor haar 95ste verjaardag.

De keuze van Eduard voor het toneel bleek de juiste keuze te zijn geweest. In de eerste helft van de 20e eeuw zou hij zich ontwikkelen tot een van Nederlands beste en bekendste acteurs en regisseurs, belangrijke vernieuwer van het toneel. Hij trad op in alle grote theaters in ons land met uitvoeringen van wereldberoemde toneelschrijvers als Shaw, Ibsen en Shakespeare. Hij blonk vooral uit in historische rollen, zoals de Gijsbrecht van Aemstel en de al eerder genoemde hoofdrol als Hamlet. Daarin speelde hij onder andere samen met Albert van Dalsum die de ouderen onder ons zich nog ongetwijfeld zullen herinneren. In de jaren dertig heeft Eduard ook in een aantal films gespeeld.

Na de scheiding  van Enny Vrede, hertrouwde hij  met Ria Cramer, schrijfster en illustrator van meer dan 100 kinderboeken. Ook dat huwelijk hield geen stand. Hij trouwde voor de 4e keer met toneelschrijfster Eline Francoise Cartier van Dissel.

Als laatste wil ik nog vermelden dat Eduard vanaf 1934 jarenlang Sinterklaas speelde bij de intocht in Amsterdam. Wat had ik dat graag mee willen maken, de beroemdste sinterklaas van Nederland die via een zijtak familie van mij was. Ik vond nog een filmpje van de intocht van Sinterklaas in Amsterdam in die jaren. Wat een feest was dat, met duizenden joelende  kinderen en volwassenen langs de kant om Sinterklaas, Eduard, op zijn paard te begroeten. Het moet hem een geweldig gevoel hebben gegeven.

Dit fragment komt uit het boek “Gevangen in een Paradijs”, over vader en zoon Jan Voerman. Kunstschilders van IJssel tot Verkade. Het boek, met veel beelden uit het familiearchief, is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Hattem als kunstenaarsstad

Wie aan Hattem denkt, denkt allereerst aan de uiterwaarden langs de rivier de IJssel. Maar er is meer; de oude stadswallen, de Dijkpoort, de schilderachtige straatjes, de bossen bij Molecaten met zijn oude eiken en beuken.

Hattem kreeg rond 1900 steeds meer een bijzondere aantrekkingskracht op kunstenaars. Schrijversvrienden van mijn overgrootvader Jan Voerman Sr. uit zijn Amsterdamse tijd, als Henriëtte Roland Holst, Bas Tholen, Piet Meiners en Frederik van Eeden, zochten ook hun toevlucht tot het stadje aan de IJssel; enthousiast gemaakt door de verhalen van de kunstenaars die er al woonden. Het paste ook bij de tijdgeest, weg van de drukte van de stad, op zoek naar de eenvoud van het leven op het platteland waarin de natuur nog een grote rol speelde. Het was ook niet verkeerd om in Hattem te gaan wonen. De historie van het stadje was zichtbaar in de stadwallen, poorten en de fraaie, eeuwenoude woonhuizen. De omgeving was betoverend met de brede rivier die door het laagland stroomde, omringd door de hoger gelegen bossen en de heide. En niet onbelangrijk: in logement Blom kon je voor weinig geld prima onderdak vinden.

Henriëtte Roland Holst leverde een belangrijke bijdrage aan de populariteit van Hattem. Alsof ze meewerkte aan een toeristische folder schreef ze:

…De stad was in hooge mate schilderachtig en dan de unieke ligging! Van de wallen af had men uitzicht over de haast onafzienbare meent, die zich tot aan de IJssel uitstrekte en waar honderden koeien graasden. Ja, Voerman wist wel wat hij deed, toen hij daar heen toog. Wie boschgezichten wilde schilderen, kon op het prachtige ‘Molecaten’, dat in de buurt lag, de heerlijkste oude beuken en eiken vinden, en den kant naar Heerde uit lag de grijze hei met schapen en den herder, zooals geen Mauve ze karakteristieker kon verlangen. Als men aan ’t einde van den  middag, moe, hongerig en dorstig thuiskwam, wachtte de wel voorziene tafel in Hotel Blom…

Zoals gebruikelijk zochten de jonge kunstenaars elkaar op om over de nieuwe tijdgeest te discussiëren en elkaar te inspireren met nieuwe ideeën. Hattem ontwikkelde zich zo tot een kunstenaarskolonie die vergelijkbaar was met Bergen in Noord-Holland, met Hotel Blom als levendig middelpunt. Later logeerden er ook kunstenaars in ‘T Velthuis.

Op een gegeven moment werd het mijn overgrootvader te gek. Het had zeker voordelen om met gelijkgestemden op te trekken, maar het moest niet te druk worden. Schilderen vond hij  belangrijker dan praten. Op een dag riep hij geïrriteerd uit dat hij naar Amerika zou vertrekken, als het nog drukker werd in Hattem. Gelukkig is dat er niet van gekomen.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs”, over de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier nog te koop.

Hattem aan de IJssel, door Jan Voerman Sr.

Jan Verkade wordt lid van kunstenaarsgroep “Les Nabis”

Jan Verkade (1868-1946) was een bijzondere man. Als lid van de familie Verkade speelde hij, zoals meer familieleden, een belangrijke rol in het leven van zowel Jan Voerman sr. als mijn opa Jan Voerman jr.

Net als mijn overgrootvader had hij maar één droom: kunstenaar worden. Maar om die droom werkelijkheid te laten worden volgde hij een ander pad dan mijn overgrootvader. Na de schilderlessen van onder andere zijn zwager en een tweejarig verblijf in Hattem, vond hij het tijd voor een volgende stap. Hij wilde naar Parijs, de stad van het opkomend impressionisme. Daar moest je zijn als jonge kunstenaar. Jan had het geluk dat zijn ouders het ook een goed idee vonden, maar om een andere reden. Ze vonden het maar niets dat hij in Hattem was gaan wonen, ver van de beschaafde wereld.

Toen hij na de barre winter tijdelijk naar zijn ouderlijk huis terugkwam, viel het zijn vader en moeder op dat hij zich ‘boerser’ was gaan gedragen. Zijn taalgebruik, doorspekt met krachttermen, paste niet bij een welopgevoede zoon. Zijn keurige uiterlijk begon hij te verwaarlozen. Dochter Anne was daar blijkbaar minder vatbaar voor, afgezien van het feit dat ze als getrouwde vrouw niet veel keus had als het om haar woonplaats ging.

Jan vertrok naar Parijs met een aanbevelingsbrief op zak van de schilder Jacob Meijer de Haan, een goede bekende van mijn overgrootvader. Meijer de Haan behoorde tot ‘Les Nabis’, letterlijk: de profeten, een club van impressionistische kunstenaars rond Paul Gauguin. Profeten van een nieuw program van leven, denken en kunst beoefenen, zoals mijn oma Hetty het omschreef.

‘Les Nabis’ was een genootschap van jonge schilders met een missie. Ze wilden  niet de werkelijkheid weergeven, zoals we die om ons heen zagen, maar een eigen impressie van de werkelijkheid laten zien. In zuivere kleuren moest een doek de natuur verbeelden, zoals de schilder die zag. Jan Verkade was een groot aanhanger van deze filosofie, maar ook mijn overgrootvader was daar in die tijd gevoelig voor. Elke maand kwamen de kunstenaars bij elkaar in het nog steeds bestaande restaurant l’Os à Moelle om vol passie over hun werk te praten, te luisteren naar hun grote voorbeeld Gaugin en tussendoor van het leven te genieten.

De brief die Jan Verkade op zak had, deed zijn werk. Al op de avond van de dag van aankomst werd Jan uitgenodigd door Meijer de Haan voor een etentje in een klein restaurant aan de Rue de la Grande Chaumière, vlakbij de kunstacademie. Tot grote opwinding van Jan was de grote meester Paul Gauguin ook aanwezig, een schilder die Jan altijd zou blijven bewonderen. Hij herkende hem direct. Gauguin vertrok al weer snel, maar Jan was verguld met deze ontmoeting.

Later schreef Jan over dit etentje:

…De kunstenaar maakte de indruk van een man van een jaar of vijftig, die moeilijke tijden achter den rug had, maar het lot steeds met moed trotseerde. Hij had lang zwart haar, dat tot ver op zijn voorhoofd groeide, en een korten dunnen baard, die echter den vastberaden mond met dikke lippen en het grootste deel van zijn geelbruine wangen onbedekt liet. Aan zijn oogen vielen de groote oogleden op, die aan zijn gelaat een woeste uitdrukking gaven; de fiere adelaarsneus wischte evenwel dezen indruk eenigszins uit en gaf scherpzinnigheid en energie te kennen. Ik werd aan Gaugin en aan de andere stamgasten, voor het grootste deel buitenlandsche kunstenaars, voorgesteld. Gauguin was erg stil en stond weldra op. Toen hij weg was sprak De Haan nog lang over diens kunst…

Kort daarna ontmoette Jan een ander vooraanstaand lid en medeoprichter van ‘Les Nabis’, Paul Sérusier. Ze bleken het goed met elkaar te kunnen vinden. Zo goed dat er al snel een hechte vriendschap ontstond. Dankzij die vriendschap werd Jan als volwaardig lid opgenomen in ‘Les Nabis.’ Hij mocht deelnemen aan de etentjes in  het restaurant en aan de bijeenkomsten in het atelier van de jong overleden schilder Paul Ranson in de kunstenaarswijk Montparnasse, waar ze elkaar elke zaterdagmiddag ontmoetten.

Jan ging met nieuw elan aan het schilderen. De andere leden van het genootschap  noemden hem le nabi obéliscal. Het was een gewoonte onder ‘Les Nabis’ om hun leden bijnamen te geven. Jan kreeg deze bijnaam, obelisk of gedenknaald, vanwege zijn lange en magere postuur.  Meijer de Haan kreeg bijvoorbeeld de bijnaam le nabis hollandais en Sérusier werd le nabi à la barbe rutilante genoemd dat zoiets betekent als le nabi met de fel rode baard. Wie een portret van hem ziet, begrijpt wel waarom. Overigens droegen bijna alle leden de ‘Nabis’ een baard. Met bonzend hart legde Jan Verkade zijn werk op een dag voor aan Sérusier en Gauguin. Het oordeel van deze meesters betekende veel voor hen. Tot zijn grote opluchting liet Gauguin zijn tevredenheid blijken. Maar Gauguin zou Gauguin niet zijn als hij ook niet een kanttekening liet horen. Geheel in navolging van het gedachtengoed van ‘Les Nabis’ gaf hij Jan een goed bedoelde waarschuwing. Hij moest zich niet laat verleiden om de werkelijkheid na te bootsen. Slaafse navolging van de werkelijkheid was in de ogen van Gauguin het slechtste wat een schilder kon doen. In de kunst ging het om eenvoud en puurheid. Jan zoog de woorden in zich op.

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een paradijs” over het kleven van de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman. Het boek is geschreven door Kees Opmeer op basis van het familiearchief Voerman/ Verkade. Het boek is hier te koop.

Jan Verkade als monnik Dom Willibrord

Zelfportret van Jan Verkade (1891-1894)

Oorlogsjaren in Blaricum

In het familiearchief zat ook een blauwe map met spulletjes die mijn oma (Hetty Voerman-Mansholt) in de oorlogsjaren had verzameld. Het mapje was door mijn vader gemaakt. Het waren, net als voor iedereen, spannende en lastige jaren voor het gezin Voerman. Mijn opa de kunstschilder Jan Voerman Jr. had geen werk en dus geen inkomsten meer maar er was zo nu en dan een bijdrage in bonnen of voedsel vanuit de familie Verkade. In de hongerwinter trok Jan Voerman Jr. er met zijn fiets op uit om aardappelen of anders voedsel te bemachtigen bij boerderijen in Noord Holland. Daar boerde ook de familie Mansholt. Soms nam Jan Jr. zijn tweeling zonen Ubbo (mijn vader) en Jan mee. Dochter Anneke was 12 jaar en had een zwakke gezondheid. In het mapje zit een bon voor een extra schoolmaaltijd. Mijn vader zou in die laatste oorlogsjaren nog kinderpolio oplopen.

Verder zitten er foto’s in van het Koningshuis, voedselbonnen, een persoonsbewijs van mijn oma, een boekje met tips voor het behouden van een goede gezondheid, een schaartje, potlood, en kaarten waarop mijn  oma nauwgezet de vordering van de geallieerden bijhield. De kaarten zijn van Frankrijk, Italië en het oostfront.

Op een briefje schreef mijn oma na de oorlog een korte uitleg:

Op deze kaarten  hield ik de frontlinie bij toen de terugtocht van de duitsers was begonnen. Elk Duits bulletin luidde: Wir ziehen zuruck nach Plan”. Wat duur4de het lang!!! Maar we kregen weer hoop. H.V.M.

Het boekje was vast goed verborgen tijdens die oorlogsjaren. Voor de tweeling Jan en Ubbo waren het spannende jaren. Ze groeven een vluchthol in de tuin waar ze allerlei spullen in hadden verschopt zoals wat houdbaar voedsel en een knijpkat. Misschien was die schuilplaats oom bedoelt voor de joodse onderduikers die een paar maanden bij de Voermannen in huis zaten. Ook van hun zaten er wat documenten in het mapje.

Aan het werk voor het Verkadealbum ‘Langs de Zuiderzee’ uit 1914

In 1913, na afloop van de cursus aan de Rijks Academie der kunsten in Amsterdam, keerde Jan Voerman Jr. terug naar Hattem. Hij moest dringend aan de slag met een nieuw album ‘Langs de Zuiderzee.’ Een van de andere illustratoren, Jan van Oort, was overleden. Edzard Koning, van de familie Koning uit Wedde in Groningen en achterneef van Jan, nam een deel van het werk over. Hij woonde niet ver van de familie Voerman vandaan, in Nunspeet, en stond bekend als een uitstekend landschapsschilder.

Het nieuwe album werd een echt ‘wandelboek,’ dat in 1914 uitkwam. Wandelen of fietsen van Stavoren over Lemmer, Vollenhove en zo verder langs de kust tot Enkhuizen. Om de illustraties van de oude stadjes en omgeving te kunnen maken moest mijn opa ook de fiets pakken, zoals Hetty beschreef:

…Jan had nu zijn schilder materiaal in kleine rieten mandjes achter op de bagage drager van zijn fiets, in zijn regenjas zat het al onmisbare kleine fototoestel.

Op zijn donkere krullebol droeg hij een pet, met voorop het jaarinsigne van de A.N.W.B. Zo fietste een echte fietser, die trots was op zijn ‘Wieler Bond’. Op de plaatsen waarvoor hij een opdracht had, werd gefotografeerd en geschetst. Hij kon een eind komen met de trein en bleef ook vaak overnachten in een plaatselijk hotel. Door de technische hulp van de foto’s kon  hij, in Hattem teruggekomen, de plaatjes maken met een zekere exactheid. En toch bleven ze kleurig en gevoelig het beeld weergeven, dat hij gezien  had. Tacozijl, Lemmer, Plaatje 11: Sondeler Leijen in Friesland lijkt helemaal een impressie van het IJssellandschap, zoals hij thuis had leren zien. Kampen, de geboortestad van zijn vader kreeg zes pittige afbeeldingen…

Het fototoestel had hij voor 60 gulden gekocht in Zwolle. Aan de hand van de foto’s kon hij thuis op zijn gemak de vastgelegde beelden nauwkeurig natekenen. In mijn archief bevinden zich nog de glasplaatnegatieven en tekenboekjes vol schetsen van onderwerpen die hij op aangeven van Tijsse heeft gemaakt. In de tekenboekjes schreef hij bij de schetsen de kleuren die hij moest gebruiken.

Dit is een fragment uit boek “Gevangen in een paradijs”, met veel teksten en plaatjes uit het familiearchief en geschreven door door Kees Opmeer. Het boek is hier te koop.

Studie voor een Verkadeplaatje

Foto van glasplaat

Verkadeplaatje “Tacozijl”

De Camera die Jan Voerman Jr. kocht

Jan Voerman Sr. schilder van de IJssel en van koeien

Mijn overgrootvader Jan Voerman Sr. (1857-1941) was de jongste zoon vrije stadsboer Gerrit Voerman uit Kampen. Het ouderlijk huis aan de Achterstraat deed ook dienst als winterstal voor het vee. Als jonge jongen maakte Jan Voerman al tekeningen van het vee, vooral van de koeien. Hij tekende op de papiertjes die om de medicijnen zaten van zijn moeder die vaak ziek was. Later tekende hij ook de paarden. Om te zien hoe de houding was van hun voeten tijdens de draf lag hij op zijn buik in het weiland.

Toen Jan Voerman, na zijn studie in Amsterdam, in Hattem ging wonen hield hij daar, in zijn grote achtertuin, ook kleinvee en zelfs een paar koeien. Op zijn schilderwerk zien we vaak de IJssel onder prachtige wolkenluchten maar er zijn ook vaak koeien en soms paarden te zien. Als kleine jongen vond ik die schilderijen met de koeien, vaak half in het water van de IJssel staand, het allermooist.

Kijk voor meer verhalen uit het privé archief over vader en zoon Jan Voerman in het boek “Gevangen in een paradijs” geschreven door Kees Opmeer. Het is hier te bestellen.

Jan Voerman sr. [1857-1941] De IJssel

Jan Voerman Jr. gaat in 1912 naar de Akademie der Kunsten in Amsterdam

Jan Voerman Jr. (staand geheel links) in 1913 op de Akademie der Kunsten in Amsterdam. De lessen werden gegeven door schilders Marius Monnickendam en Spoor. Jan moest staan terwijl híj dat in zijn eigen atelier nooit deed. Hij moest achteruit kunnen stappen om zijn werk beter te overzien. Hij leerde zo ook om afstand te nemen van wat hij in Hattem had gedaan. Jan kreeg zo de mogelijkheid om te gaan experimenteren.

Net als zijn vader wilde mijn opa Jan Voerman Jr. hij naar de Akademie der Kunsten in de hoofdstad, maar hij wilde niet wachten totdat hij toelatingsexamen kon doen. Hij vond de tijd rijp om het benauwende paradijs in Hattem te verlaten waarvoor hij een haat-liefdeverhouding had ontwikkeld. Hij wilde daar weg, maar hij kon het ook niet missen.

Wat hielp was dat zijn broer Tijs in Amsterdam een baan had gevonden en daar onderdak had gevonden. Tijs woonde in de Marnixstraat, vlakbij het Leidse Plein, waar hij over 2 kamers beschikte, een woonkamer en een kleine slaapkamer. Hij had er geen bezwaar tegen dat Jan bij hem introk. Jan sliep op de divan in de woonkamer.

Begin 1912 had mijn opa de Akademie al aangeschreven om toegelaten te worden, maar hij kreeg pas antwoord op 19 december 1912. In afwachting daarvan had hij een plaats gevraagd in het atelier van kunsthistorica freule De Jonghe waar leerlingen les kregen van de schilders Monnickendam en Spoor.

Het antwoord was als volgt:

‘Het toelatingsexamen wordt slechts één maal per jaar afgenomen, en wel ongeveer eind september, begin oktober. Door dit toelatingsexamen krijgt men toegang tot de Eerste Teekenklassen. Men kan zich echter onmiddellijk opgeven voor een hoogere klasse. Voor de Groote (Tweede) Teekenklasse vraagt dit een tekening naar torso (antiek). Men kan dus niet midden in een loopende cursus invallen. Maar wel is het mogelijk de wintercursus te volgen en ’s zomers in Hattem buiten te schilderen, wat, dunkt mij voor U onder de uitmuntende leiding van Uw vader, een groot voordeel is.’

Jan Jr. heeft in 1913 examen gedaan voor de ‘Groote (Tweede) Teekenklasse’. Voor de somma van Honderd Gulden mocht hij ‘alle lessen van den Cursus 1913/14 bijwonen’. Het diploma is gedateerd 28 november 1913…

In de nalatenschap van mijn opa vond ik onderstaande studie. Het is, zo te zien, het doek waaraan het meisje op bovenstaande foto (zittend 1e van links) werkt. Hoe dit bij mijn opa is terechtgekomen weet ik niet.

Lees hier meer over de studietijd van Jan Voerman Jr. in Amsterdam

Als een prinsesje op de Borg van Wedde

Anna Henriette Gezina Verkade (die later zou trouwen met Jan Voerman Sr.) was de oudste dochter van  Ericus Verkade en Eduarda Thalia Koning. Ze werd geboren in Zaandam op 26 maart 1866. Uit een eerder huwelijk had Ericus al een dochter gekregen die naar Duitsland was verhuisd.

Anna werd als kind Annetje genoemd. Ik denk dat ze zich het meest verbonden voelde met haar moeder die afkomstig is uit een notarisgezin dat op een oude Groningse borg in Westerwolde woonde, niet ver van de Duitse grens. Voor iemand als ik die in Groningen is geboren en daar zijn eerste jeugdjaren heeft doorgebracht, was dat een waardevolle ontdekking. Mijn oma Hetty en haar familie kwamen ook uit Groningen.

Vlak voordat Anna 7 jaar werd, in de strenge winter van 1872 – 1873,  werd ze erg ziek. Haar moeder zat dagenlang aan haar bed en vertelde verhalen om haar af te leiden. Favoriet voor Anna waren de verhalen over de borg waar haar moeder was opgegroeid. Eduarda vertelde beeldend over de prachtige omgeving van de streek Westerwolde met de bossen en beken en over de borg die in Anna’s beleving uitgroeide tot een sprookjeskasteel. Haar moeder moest Anna plechtig beloven dat ze een keer naar dat sprookjeskasteel toe zouden gaan dat net buiten het dorpje Wedde was gelegen.

En zo gebeurde het. In de zomer, toen Anna was opgeknapt, begon de reis met haar moeder naar het voor Anna verre, onbekende Groningen. Het was in die tijd een hele onderneming. Ze reisden met de trein via Oldenzaal naar Duitsland. Deze omweg was noodzakelijk, omdat Westerwolde als een oase van bos en prachtige natuur, door het veen met zijn vele moerassen was omsloten en daardoor toen nog nauwelijks op een andere manier was te bereiken.

Toen ze op het kleine station in Duitsland uitstapten, werden ze opgewacht door opa Johannes Sixtus Koning. Voor Anna was hij een soort sprookjesfiguur, deze grote, deftige man met zilverwitte haren en een lange zilverwitte baard. Opa Johannes was burgemeester geweest van Vlagwedde en werkte nu als notaris in Oude Pekela. Dat beeld van een sprookjesfiguur werd nog versterkt door het rijtuig met twee paarden ervoor dat op Anna en haar moeder stond te wachten.

Historicus en rijksarchivaris A.J. Feith beschreef Johannes Sixtus na een bezoek aan de borg als volgt:

…Nooit zal ik den aanblik vergeten, welke ons daar wachtte. In het oude poortje van den toren, den ingang van het huis, waarboven zich het gebeeldhouwde en kleurig geschilderde wapen van Schenck van Tautenburg vertoont, stond een kloeke rijzige figuur met zilverwitte haren en langen zilverwitten baard. Het was als een beeld uit vroegere tijden, hetwelk voor ons oprees, die oude zeventiende eeuwsche omgeving en die nobele grijsaard, die het, ‘formosa facies muta commendatio est’ tot een volkomen waarheid maakte. Die een wetenschappelijke oase creërde in een uithoek van het land. Die man was Mr. Johannes Sixtus Gerardus Koning, de bewoner en eigenaar van het slot te Wedde…

De uitspraak formosa facies muta commendatio est  is een uitdrukking uit het Latijn dat zoveel betekent als een schoon gelaat is een stilzwijgende aanbeveling.

Er valt nog veel meer te vertellen over de boeiende figuur Johannes Sixtus en zijn voorouders, een eigen boek waard, maar ook hier moet ik me beperken.

In het rijtuig hobbelden Anna en haar moeder over de buitenwegen naar de borg in Wedde. Opa zat met wapperende haren op de bok en hield de teugels stevig vast. Anna voelde zich een echte prinses. Ze vroeg zich af of de kinderen in Zaandam haar avontuur zouden geloven.

Toen ze in de buurt van Wedde kwamen, kon Anna de toren van de borg al zien die hoog boven de bomen uitstak. De borg, die in 1360 werd gebouwd, was omringd door het water van de Westerwoldse Aa die als een heuse slotgracht bescherming bood. Over de lange oprijlaan en de ophaalbrug reden ze de borg binnen. Haar moeder had niets te veel verteld, de borg was een echt kasteel. Doodmoe van de lange reis en alle indrukken viel ze nog in het rijtuig in slaap.

Ze droomde dat ze een prinses was. Een prinses in een roze jurk die bijna de grond raakte met pofmouwtjes en strikjes. Ze woonde op een kasteel met een hoge uitkijktoren. Om het kasteel heen was water en verder alleen maar natuur, bossen en dieren. De koning was een lange man met witte haren en een witte baard die met een zware stem sprak, zoals het hoort bij een koning. En weet je wat het mooiste was? Ze hoefde niet naar school, maar kon de hele dag spelen. Glijden over de leuning van de lange trappen in het kasteel of verstoppertje spelen in het park bij de slotgracht. Elke dag mocht ze kiezen wat ze wilde eten . En later… later zou ze met een prins trouwen en heel veel kinderen krijgen, misschien wel vijf.

De volgende ochtend werd ze wakker in een nieuwe wereld, ver van het stadse leven in Zaandam. De familie op de borg ontfermde zich meteen over het lieftallige dochtertje van Eduarda. Tante Thalia en tante Dientje waren niet bij haar weg te slaan. De beide ongetrouwde dames woonden in het poorthuis net buiten de gracht. Tante Thalia was de oudste zus van Johannes Sixtus.

In Wedde had Anna de tijd van haar leven. Ze zou er nog veel aan terugdenken. Toen ze oud genoeg was, mocht ze op eigen houtje de lange reis naar Wedde maken. Ze heeft die reis vele malen gemaakt om daar ’s zomers van het leven op de borg te genieten.

Met beide ongetrouwde tantes ontstond een hechte vriendschap. Vaak maakten ze lange wandelingen in Westerwolde. Net als haar moeder is ze daar een echt buitenkind geworden. Ze bewonderde tante Thalia die prachtige tekeningen en schilderijen kon maken, net als haar vader en broers. Anna hield vooral van de afbeeldingen van de weelderige landschappen in de omgeving en de dieren en planten, zoals vlinders, kevers, bloemen en vruchten. Misschien dat ze daarom meteen dezelfde liefde voor de natuur herkende in de man op wie ze later verliefd werd, haar prins.

Sommige zaken worden steeds duidelijker voor mij. Het is niet alleen door mijn overgrootvader dat mijn opa een passie voor tekenen ontwikkelde. Het zat ook in het bloed van de familie van zijn moeder.

Een van de redenen dat ze zo graag naar de borg van Wedde reisde was de optimistische kijk die de beide tantes en de rest van de familie op het leven hadden. Het was altijd gezellig in Wedde. Er werd veel gelachen en het glas was altijd half vol. Die positieve ervaring heeft mijn overgrootmoeder meegenomen in haar leven met mijn overgrootvader die nogal eens aan de sombere kant kon zijn. Een passage in een brief aan haar moeder van 9 april 1910 laat zien hoe de familie Koning in het leven stond.

…In dit opzicht zijn we nu eenmaal anders moedertje. Het idealisme heeft u van de Konings – en al varieert uw kijk op zaken nogal eens – U ziet het liefst de dingen ‘mooi’. Dat is uw natuur hè, en als u daar gelukkig in is ben ik er blij om…

Een paar jaar voor haar overlijden heeft Anna de borg nog een keer terug mogen zien. …Het weerzien gaf haar een intense voldoening en was een gaaf slotaccoord van haar leven…

Dit is een fragment uit het boek “Gevangen in een Paradijs” over de kunstschilders Jan Voerman Sr, en zijn zoon Jr. en hun banden met de Families Verkade en Koning. Geschreven door Kees Opmeer. Het boek is hier te bestellen.

Annetje Verkade (1866-1939)

Borg van Wedde

Mr. Johannus, Sixtus Koning (1809-1888)

In de pers over de familieboeken

Mansholt

Verhaal over Uit Zeeklei gebakken in het Dagblad van het Noorden

Rahder

Verhaal en Podcast over de familie Rahder van RTV Drenthe

Verhaal over de Familie Rahder in het Dagblad van Het Noorden

Stukje in het Dagblad van het Noorden over de audiotour

Voerman

Verhaal over het boek Gevangen in een paradijs RTVHattem

Bericht over de opening van de Voerman tentoonstelling in de Hattemer

Drie nieuwe boeken met beelden vanuit onze familie

Deze maanden verschenen er drie mooie boeken met beelden en verhalen waarin onze familie wordt genoemd.

Het boek van Dirk Kome gaat over snelfotografie en bevat een foto van Derk Roelfs Mansholt en zijn kleinzoon Dirk. Wim Eikelboom schreef een boek met verhalen over de IJssel en bevat twee verhalen met foto over de kunstschilders Voerman. En Ed Buijsman maakte een boek over de Verkadelabums de Grootte rivieren en Waar wij wonen. Hij laat daarin zien hoe de plaatsen eruitzien die ooit door Jan Voerman Jr. en Jan van Oort werden geschilderd.