Het huwelijk van mijn grootouders

Mijn oma Femmy Uiterwijk heeft in 1917, tijdens haar dagelijkse treinreis naar de kweekschool in Meppel, een leuke knappe jongen ontmoet. Het is Jaap Rahder, de zoon van een vervener uit Noordscheschut. Hij reist ook naar zijn school, de Hogere Burgerschool. De HBS in Meppel is dan net een vijfjarige opleiding geworden en vanwege een groeiend aantal leerlingen breidt de school enorm uit. Jaaps moeder, Jentje Rahder-Thomas, waarschuwt haar zoon voor de relatie. Er is geen kostwinner in het gezin.  Ze is bang dat Jaap de zorg voor het gehele gezin Uiterwijk op zijn schouders krijgt. Zelf is ze ook uit een eenvoudig molenaarsgezin en huishoudster op ‘Huize Blokland’ ingetrouwd in de patriciërs familie van de Rahders. Ze heeft voor haan zoon andere plannen. Jaap weet wat hij wil. De verloving duurt lang maar uiteindelijk overwint de liefde.

Jaap is opgegroeid in een warm gezin met een oudere zus en twee jongere broertjes. Zijn vader is veenbaas zoals zijn klasgenoten spottend zeggen. Jaap deelt die liefde voor het veen en landschap met zijn vader die ‘jonge’ Jan wordt genoemd. Het vertrouwde ouderlijk huis aan de schut heeft een prachtige tuin. Veel van de fruitbomen waren erf al voordat huize Blokland werd gebouwd. Vader heeft naast de serre een kas laten bouwen waar hij planten en groenten in kweekt. Het zorgt voor wat afleiding van Jan Rahder’s dagelijkse zorgen. Het gaat niet goed met de verkoop van turf. Tijdens de eerste wereldoorlog heeft de vervening een laatste grote bloei meegemaakt vanwege de schaarste aan steenkool uit Zuid Nederland en België. De vennoten van de N.V. Machinale Rahder Turffabriek hebben in januari 1910 het kapitaal nog vergroot met de uitgifte van nieuwe aandelen. De oude vennoot Frederik ’s Jacobs is in 1902 gestorven maar zijn zoon F.B. ’s Jacobs blijft aandeelhouder en commissaris. Hij koopt ook nieuwe aandelen net als leden uit de familie Rahder waaronder de zoon van Mies Rahder Dhr. W.P.C. Zeeman. Ook hij is commissaris in de N.V.

Jonge Jan Rahder in zijn ruituig

Jonge Jan trekt er in deze periode veel op uit. Hij is vaak bij de veenputten en zijn werkers in het veld waar hij in zijn kleine rijtuig met paard naar toe rijdt.  Hij maakt praatjes met de bedieners van de machines en de vrouwen die de turven keren op de droogakkers. En Jan geniet van de bossen in het Kremboong en de jacht op patrijzen. Rondom ‘Huize Blokland’ en het schut is een levendig dorpje ontstaan. Uit een verslag in 1893 van dorpsverenging Noord valt te lezen:

“Als er al een nieuwe pomp  moet komen dan toch op het Noordscheschut. Daar liggen meermalen vele schepen, vooral des zaterdags en zondags, die op doorschutten wachten. Daar is een punt van samenkomst van sjouwerlieden, scheepsjongens en dergelijken. Ook ontmoeten en wachten daar op elkander hele ploegen van werklieden die van verschillende kanten komen en vanaf dat punt zich gezamenlijk naar hun werk begeven. Goed drinkwater zou op die plaats zeker een gewenschte zaak zijn”. En dan zijn er ook de beurtschippers met andere vracht dan turf en de melkvaarders met hun pulleboten die dagelijks twee keer door de sluis moesten. Wanneer die ’s ochtends in de sluis lagen kwam het winkelmeisje van café annex bakkerij en kruidenierswinkel Troost de boodschappenboekjes van de pullenvaarders halen voor de boodschappen die dan ’s middags weer klaar stonden”.  

De firma Rahder kent goede jaren maar sinds de vrede is de handel weer ingestort. Gelukkig hebben veel veenbazen de gedwongen winkelnering afgeschaft. Via die regeling moesten veenarbeiders hun dagelijkse boodschappen, met inhouding van veel loon, bij de winkels van de turffirma’s doen. De Rahders waren er nooit aan begonnen. Oude Jan leed zelf verlies op zijn winkel. De werkers in het veen hadden goed verdient en wat reserves kunnen opbouwen. En nu waren zelfs de vooraarden bonen en aardappels op. Er is honger. De economie van de gemeente Emmen waar twee-derde van de bevolking in het veen werkt stort in. De Burgemeester maakt bekent dat er zo’n 5000 mensen zijn die al drie maanden geen loon meer krijgen. Het gevolg is dat er felle stakingen uitbreken.  Zelfs het leger wordt ingezet om de orde terug te brengen. Onverkoopbare turf wordt in brand gestoken Op 10 april 1921 is er één grote vuurzee van Nieuw Weerdinge tot Emmer compascuum

Zorgen voor Jonge Jan Rahder

In Zuidoost-Drenthe ontstaat een noodsituatie. De overheid organiseert hulpacties en zorgt voor projecten waar werkelozen aan het werk kunnen. De  brandstof turf wordt nu bijna volledig overgenomen door steenkool. Steenkool brand langer, geeft minder as, kost minder en goedkoper te vervoeren. Daar kan de turf niet tegenop. Er komt een steunregeling voor de fabrieksturf. De subsidie is bedoeld als eenmalige maatregel, maar zal tot 1930 verlengd worden. Mede hierdoor krabbelt de handel enigszins op. Jan Rahder is er niet gerust op. Hij rekent erop dat zijn oudste zoon Jaap het bedrijf wil overnemen. Jan is nog maar 20 jaar directeur maar hij vindt zijn werk steeds minder leuk. Er zijn eindeloze briefwisselingen met afnemers maar ook met de Rijksdienst kolendistributie, afdeling turf. De controleurs trekken hem vaak aan zijn jasje. De turf is te nat vervoerd, het schip “de Tweegebroeders” met een lading turf voor Sneek was niet goed geladen. Het kost hem boetes en geeft ergernis. En dan zijn er ook de vakbonden die steeds vaker overleg willen over de loonkosten van zijn arbeiders. Ook de commissarissen van het bedrijf s ‘Jacobs en Zeeman laten hem niet met rust. Ze willen meer rendement en bestoken hem met goedbedoelde ideeën. Jan mist de gesprekken met de werkers en geratel van de machines. Mede door de zorgen en zijn zwakke hart sterft hij in 1924 op 66 jarige leeftijd. Jaap is dan nog maar 24 jaar oud. De familie treurt en laat een groot portret van hem maken dat nog jaren in Blokland boven de schouw zal hangen. Jonge Jan met een grote snor, een kalend hoofd en een vriendelijke glimlach op zijn gezicht.

Op maandag 28 april 1924 is er een extra bijeenkomst van zowel het Bestuur als de Raad van Commissarissen van de Machinale Rahder turf N.V. in hotel ‘Krasnapolsky’ te Amsterdam. Aanwezig zijn de heren F.B. ’s Jacobs als president commissaris, Lodewijk Heil, commissaris, Jacob Rahder en H.C. Rahder, de zoon van Herbert, als secretaris. In de notulen is het sober genoteerd. “De voorzitter merkt op dat dat door het plotseling overlijden van Dhr. J. Rahder jr. directeur van de Rahder machinale turffabriek het op de weg ligt van het bestuur om maatregelen te vinden een geregelde voortgang van het bedrijf van de Vennootschap zoveel mogelijk te verzekeren. De heer Heil deelt mede dat de zoon van Jan Rahder, Dhr. Jacob Rahder te Nieuweroord, die reeds gedurende enige jaren in het bedrijf werkzaam is, vermoedelijk de meest aangewezen persoon is om de directeur te vervangen. De voorzitter stelt voor om met instemming van het bepaalde in art. 14 der statuten betrekking hebbende op de vervanging in der directie, aan Dhr. Jacob Rahder te verzoeken als plaatsvervangend directeur de belangen van de Vennootschap te behartigen. Voor zijn diensten wordt hem een salaris van 1200 gulden per jaar toegewezen. Aldus wordt besloten”. Ook wordt besloten om de toeslag voor de directeur over het afgelopen jaar toe te kennen aan diens weduwe. Het laatste jaar als directeur heeft Jan Rahder jr. een winst gemaakt van f 8.410,11 De commissarissen keren daarvan 7.920,– gulden uit te keren als winstedeling. De rest wordt toegevoegd aan de dividend reserve. Jacob krijgt het zijn eerste jaren een stuk lastiger. De prijs van steenkolen is laag en dat drukt ook de prijs van de turf. Met name in de nieuwe velden in het Barger Oostveld valt de opbrengst tegen. In 1925 blijkt de winst te zijn gedaald naar  f 1.555,23. Jacob wordt in deze vergadering definitief aangesteld als nieuwe directeur en zijn salaris wordt verhoogd naar f 1.600 per jaar.

Het portret van Jonge Jan Rahder 1922

Jaap is veel met zijn vader op pad geweest in het veen en voelt zich er thuis. Door het huren van veenputten van zijn vader heeft hij al vroeg vak in de vingers gekregen. De huurovereenkomsten zitten in het Rahder archief: “Eenige putten bovenveen ter vergraving gelegen in het Barger Oostveen. Veenplaats 40 een put lang 400 meter breed 5 meter, veenplaats 122 een put lang 620 meter breed 5 meter en hierbij een huis. En zo nog een aantal meer. De overeenkomst stelt verder dat de vervening en afvoer voor 1 november 1922 gereed moeten zijn. Jaap houdt van de uitgestrekte velden die langzaam worden afgegraven. Wijk voor wijk. Elke dag in de buitenlucht. Vanuit Noordscheschut rijdt hij op zijn motor naar de velden rond Emmen. Jaap is de eerste van de familie met een rijbewijs. Men is in Drenthe nog niet gewend aan motoren en automobielen. Op een dag krijgt Jaap een ongeluk omdat hij een aanrijding krijgt met een loslopend varken. Moeder Jentje Rahder-Thomas helpt hem op weg in de bedrijfsvoering. Uit de vele aktes blijkt dat tot haar dood in 1953 ze in feite eigenaar is van het bedrijf. Jaap voelt zich sterk. Hij is verliefd op een leuk meisje dat hij onlangs heeft ontmoet.

In 1928 breken voor Femmy en Jaap gelukkiger tijden aan. Ze trouwen vanuit huize Blokland. De huwelijksacte is getekend door de beide moeders en de twee zusters Gré en Mien. 

Jaap’s start als veenbaas is lastig. Het uitbreken van de wereldcrisis in 1929 betekent een nieuwe klap voor het veenderijbedrijf. De turfproductie zakt diep weg. Bovendien is het hoogveen in de wijde omtrek van Hoogveen afgegraven en moet Jaap veel reizen naar de laatste gebieden waar nog veen kan worden gewonnen, het Amsterdamse veld bij Nieuw-Amsterdam. Opa Coen en vader Jan hebben daar jaren geleden al gronden aangekocht. Het veld is een strook veen van 2.256 hectare, dat zich uitstrekt langs de gehele zuidgrens van de gemeente Emmen, van de grens met Sleen in het westen tot aan de grens met het koninkrijk Hannover in het oosten. Aan de zuidzijde liggen de venen van Schoonebeek. Jaap en Femmy nemen de beslissing om te verhuizen naar Nieuw Amsterdam. Het dorp waar veel veenwerkers en veenbazen wonen. Het is ontstaan rond 1860 toen de Hoogveenschevaart werd doorgetrokken. Ze laten er een huis bouwen aan de vaart, “De Tippe” genaamd. In 1929 verhuizen ze en een jaar daarna wordt hun eerste dochter geboren. Jentje Rahder, vernoemt naar haar oma. Jaap’s broer Jan jr. blijft in Blokland wonen en start er een kwekerij. Hij trouwt met Margot Broekhoff, dochter van de bevlogen huisarts uit Hollandscheveld. Dokter Broekhoff woonde aan een wiek, een zijtak van de vaart, en bezocht zijn patiënten vaak met een punter. Tijdens strenge winters ging hij per slede waar een soort hutje op was geplaatst. Hij werd dan voortgetrokken door een bediende op schaatsen. In Hollandscheveld is een straat vernoemd naar de geliefde huisarts Broekhoff.

Jaap en Femmie krijgen nog twee mooie dochters. Elisabeth (Liesje) en Margaretha (Mieneke). Jaap vraagt zich steeds vaker af of de meisjes het bedrijf willen overnemen en of er nog wel een boterham mee te verdienen valt.

Verlovingsfoto van Femmy Uiterwijk en Jaap Rahder

Dit verhaal staat in het boek Hoe de Rahders Drenthe veranderden en het is hier te bestellen

Eén gedachte over “Het huwelijk van mijn grootouders”

Plaats een reactie