Uit het dagboek van Hetty Mansholt (geboren 20 april 1898).
Hetty is 17 jaar en geniet volop van de danslessen met ‘Siefried’, haar oude vriendinnengroep uit het Zuiderpark in Groningen. Iedere week worden ze met koetsjes opgehaald om te gaan dansen. Als ze de one step, two step foxtrot leren, houdt ze er mee op. “Het geeft me een te vrij gevoel”, schrijft ze in haar schriftje. Tennissen doet ze ook op de banen van de boerderij ‘Landlust’ van Egbert Vorenkamp aan de rand van Helpman. Bij het theehuis en het doolhof liggen ook enkele tennisbanen van aangestampt zand.
Even later schrijft ze over de Engelse soldaten die in de stad zijn gelegerd. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang. Ze hebben hun kamp opgeslagen in houten barakken achter het Sterrebos, op het terrein waar Hetty hockeyt. Omdat Nederland neutraal is gebleven moeten ze volgens internationaal recht soldaten van strijdende partijen opvangen. De Engelse soldaten zijn op afroep beschikbaar voor de strijd aan het front in België, maar ze zullen ruim 4 jaar in Groningen blijven. De houten barakken, door de Engelsen Timbertown genoemd, zijn verre van comfortabel. Zomers zeer warm, koud in de winter. “De Tommy’s veroveren vooral de harten van de burgermeisjes”, schrijft Hetty. “Ze lopen gearmd door de Heerenstraat en dan gaan ze mee naar Engeland, maar komen later teleurgesteld terug met een kind”.
Het dagboek van soldaat John Henry Bentham vertelt het verhaal van Engelse zijde:
“We waren een echte bezienswaardigheid in Groningen: grote groepen mensen kwamen ons door het kazernehek aanstaren. Vooral op zondagmiddag was het erg druk: we voelden ons als apen in een dierentuin. We waren trouwens erg populair bij de Groninger meisjes en door het hek van de kazerne heen werden de eerste vriendschappen aangeknoopt”. De soldaten zorgen voor een krachtige schokgolf. Het uitgaansleven is levendiger dan ooit. Er wordt een nieuw soort muziek gemaakt. Er zijn nieuwe theatervoorstellingen waar de soldaten ook de vrouwenrollen spelen en de stedelijke voetbalclub Be Quick wordt kampioen mede dankzij Engelse spelers. Een aantal soldaten maakt cabaret met zang en dans, soms verkleed als vrouwen. Onder de naam Timbertown Follly’s maken de Engelsen furore en treden op in de stad en daarna trekken ze door heel Nederland.
Hetty Mansholt, op de tennisbaan 1915 Het Engelse kamp
We vonden ze overal in het lege huis, de flesjes Otrivin neusdruppels. Achter de kleren in de mooie mahonie klerenkast met ramen. Een kast die mijn broers en ik alle drie graag wilden hebben. Op het nachtkastje natuurlijk. In de keuken bij de kruiden. In de douche en in de bovenste la uit het Tante Edu-kastje waar de bijzondere spulletjes werden bewaard. Mijn moeder was een Otrivin veelgebruiker geweest en had als een echte verslaafde overal flesjes paraat. In 1996 waren het nog mooie glazen flesjes met een echte pipet. Veel mooier dan de plastic spuitflesjes van nu. We riepen naar elkaar als we weer een flesje hadden gevonden. Het was een kleine zonnestraal in een donkere periode; de nazomer waarin we de oude boerderij van onze ouders leegruimden. De zorgvuldig verbouwde Saksische boerderij met de grote leefkamer met daarin de hoge Lundia boekenkasten met honderden boeken waarvan de bovenste planken alleen te bereiken waren met een trapje. Honderden romans, allemaal door mijn moeder gelezen en vele geschiedenisboeken waaronder het complete werk van Lou de Jong. En dan nog de slaapkamer, logeerkamers en de schuren waarin de balen hooi voor de schapen lagen opgestapeld. De kleinkinderen vonden het heerlijk om er op te klauteren en af te glijden.
En niet te vergeten de grote zolder. De zolder waar wij als kinderen bijna nooit kwamen. Er bleken grote stalen boekenkasten te staan vol met nog meer boeken en ordners. Er waren grote kisten met opschriften als P. Voerman en U.J.M. De legerkist van Paul Voerman, broer van mijn opa en de reiskoffer van Ubbo Johan Mansholt, de opa waarnaar mijn vader werd vernoemd. De koffer is gebruikt op de reis die Ubbo Mansholt maakte als rijkslandbouwleraar naar Canada. Tijdens die reis werd hij ziek en hij zou op jonge leeftijd overlijden. Op de ordners stond vooral N.V. Rahder Machinale Turf, het bedrijf van mijn opa. En dan dozen en mappen vol studiewerk van mijn opa en van mijn overgrootvader Voerman, de kunstschilders. De nalatenschap van de familie Voerman, Rahder en Mansholt. Dat alles onder een laagje stof vermengd met stro en vogelpoep. De zolder was goed bereikbaar via de ûleborden op het dak.
Het grote huis was akelig stil en voelde leeg. Maar we hadden al snel gemerkt dat we alle spulletjes nooit in onze eigen huizen kwijt zouden kunnen; de antieke meubelen, de boeken, de schilderijen. Mijn vader, die steeds meer last had van Parkinson, was plotseling gestorven en mijn moeder stierf zeer kort daarna op de dag van zijn begrafenis. Ze had haar Ubbo zo lang mogelijk geholpen met zijn ziekte maar na zijn dood zat die taak erop. De dag voor de begrafenis had ze nog verzucht dat ze niet wist hoe ze die dag zonder Ubbo zou moeten doorkomen. Mijn moeder die altijd alles aankon en nooit opgaf. Die ochtend lag ze vredig, maar dood in haar bed. Het boek over ‘De Westpolder’ dat we de dag ervoor hadden gekregen van de familie Mansholt nog in haar handen. We hadden een tochtje gemaakt naar Vierhuizen in de Westpolder waar een groot deel van de familie Mansholt ligt begraven en waar ook Ubbo een plekje had uitgezocht. Mijn moeder wilde zien waar Ubbo naar toe zou worden gebracht. Ze vond het een prachtig kerkhofje, maar zelf wilde ze in het dorp waar ze nu woonde begraven worden, onder de treurwilg.
Gevolg van een onverwacht overlijden is dat je niet de tijd hebt om alles te ordenen. Wat is voor het nageslacht en wat moet weg? Die keuze moesten wij nu maken. Over de meubels, het antiek en de schilderijen waren we het snel eens. Een deel om te verdelen en een deel voor de rest van de familie. Maar wat te doen met de dozen en mappen van onze voorouders? Mijn jongste broer ging rigoureus te werk. Hij laadde de aanhanger vol en reed veelvuldig naar de stortplaats in het nabijgelegen Oosterwolde. Een paar keer viste ik er nog wat schilderstudies uit. Alle drie hadden we jonge gezinnen en drukke banen. We hadden geen tijd en rust om alles op waarde te schatten. Het huis moest leeg en verkocht. We hadden nauwelijks tijd om na te denken over die voorouders.
In het laatste weekeinde voor de verkoop van het huis nam ik de drie grote kisten mee. Ze kwamen terecht in de garage en later op de zolder van ons nieuwe huis “De Oude School” in Westervelde. De zolder liep door over het woonhuis, de oude bovenmeesterswoning en de twee klaslokalen. De kisten vielen er nauwelijks op. Toen de kinderen uitvlogen en we kleiner gingen wonen, kwamen de kisten weer in zicht. Onze nieuwe woning had helemaal geen zolder. Het was tijd om ze te openen, tijd om te ordenen, tijd om mee te nemen wat waarde heeft en achter te laten wat ballast is. Het ordenen heeft me 5 jaar gekost. Stapels brieven, schrijfsels van mijn oma Hetty Voerman-Mansholt, dagboekaantekeningen van mijn moeder, foto’s, tekeningen, testamenten, oude paspoorten en rijbewijzen, spelden, oorkondes, bedrijfsadministratie. Vaak heb ik me afgevraagd of die brieven en aantekeningen vol liefde, maar ook vol onbehagen voor mijn ogen bestemd waren. Als zoon van een lerares geschiedenis zie ik de levens van mijn voorouders ook in de tijd waarin ze leefden. De archiefstukken gaan terug tot circa 1850, de tweede helft van de 19e eeuw, een periode waarin Nederland het onder koning Willem III lastig had. Strenge winters, armoede, aardappelziektes, een tekort aan voedsel en een periode van grote politieke en culturele verschuivingen.
Dit verhaal begint met een vulkaanuitbarsting in 1815 die de hele wereld enkele jaren in het duister zet. Hoe het eindigt is nog onbekend, maar nieuwe tekenen van toekomstige uitbarstingen met wereldwijde gevolgen zijn er volop.
Het was de grootste uitbarsting van een vulkaan die de mens ooit had gezien. Net voor middernacht op de 10e april 1815 werd de top van de ‘Tambora’ op het eiland Soembawa in Nederlands-Indië weggeblazen. De vreselijke uitbarsting, heftiger dan duizenden atoombommen, was tot op een afstand van wel 2.500 kilometer te horen. Het eiland kwam op verschillende plaatsen meters uit de zee omhoog en werd bedekt met meters puin en as. Een hele cultuur verdween. 150 kubieke kilometer puin en vulkanische as kwamen in de atmosfeer terecht, dwars door de ozonlaag, 43 kilometer hoog.
Na twee maanden bereikte die vulkanische as Londen. Er waren bloedrode zonsondergangen gevolgd door zware regenbuien die niet meer leken te stoppen. Er viel zoveel regen dat de legers van Napoleon vastliepen in de modder bij Waterloo. Het bleek het einde van Napoleon, het einde van een tijdperk in Europa.
Het werd erger. Het nieuwe jaar 1816 werd later wereldwijd het jaar zonder zomer genoemd. In de zomer viel er sneeuw in Noord-Amerika en in Europa was er vanaf augustus nachtvorst. Veel ingezaaide velden kwamen niet tot bloei. De extreem lage temperaturen zorgden achtereenvolgens voor mislukte oogsten, hongersnood, voedselrellen en plunderingen. Het weer was jarenlang van slag waardoor in Nederland door alle stormen en regenval de dijken verzwakten. Na weer zo’n stormseizoen en een stormvloed ontstonden in 1825 ernstige watervloeden die half Nederland onder water zetten.
Na drie jaar met misoogsten werd de gemiddelde prijs voor voedsel bijna 3 keer zo hoog. Hele volksstammen moesten buiten hun vertrouwde omgeving op zoek naar voedsel. Hongersnood en overstromingen veroorzaakten tyfus- en cholera-epidemieën. Het jaar zonder zomer zorgde alleen al in Europa voor de dood van 200.000 mensen. Veel mensen scheepten zich in voor een nieuw begin in Amerika. De nieuwe migranten trokken van de oostkust door naar het onontgonnen westen.
Uit as en chaos ontstaat vaak iets nieuws. Het bestuur kreeg een nieuw gezicht, omdat overheden inzagen dat ze een taak hadden om inwoners te ondersteunen. Het is niet toevallig dat in deze periode in Nederland de Koloniën van Weldadigheid ontstonden.
Nieuwe middelen van vervoer, zoals de fiets, werden bedacht, omdat door het aanhoudende tekort aan voedsel veel minder paarden konden worden ingezet. Wetenschappers gingen aan de slag om nieuwe misoogsten te voorkomen en de landbouw te vernieuwen met nieuwe, sterkere gewassen en kunstmest. Er was een grote belangstelling voor studies naar klimaat en vulkanologie. En de rampen waren inspiratie voor nieuwe uitvindingen, zoals het reddingsvest en pijnstillers. Zelfs in de wereld van de kunst was er een onverwachte, misschien wat duistere bloei. Vanwege het slechte weer zaten schrijvers, zoals die van Frankenstein, binnen en bedachten de meest vreselijke griezelverhalen. Kunstenaars als de Engelse schilder William Turner schilderden dreigende landschappen met roodzwarte luchten.
De periode, in het eerste kwart van de 19e eeuw, was ook voor mijn voorouders aanleiding om nieuwe stappen te zetten. Aaltje Schraat zakt met haar familie vanuit Duitsland de IJssel af naar waar de rivier in de Zuiderzee stroomt bij het Kampereiland. Alle bezittingen van de familie Schraat, inclusief de beesten en de dienstmeid bevinden zich op het schip. Daar trouwt de levenslustige jonge vrouw met boerenzoon Reinder Voerman. Een paar jaar later krijgen ze weer te maken met een grote watersnood die bijna alle boerderijen rondom Kampen wegspoelt.
Op de terpen in Noord-Groningen zoals ‘Ewer’ bij Zuurdijk en bij Vierhuizen waren de boerenfamilies Hopma, Zijlma en Dijkhuis druk doende hun voeten en landerijen droog te houden. Grote stukken land werden ingepolderd. En hoewel er nog vaak overstromingen waren werd er veel nieuwe landbouwgrond bijgewonnen, zoals in de nieuwe Westpolder waar grote boerderijen werden gebouwd.
Even verderop in Wedde koopt notaris Koning, wiens zaken niet zoveel schade oplopen door het barre weer, de burcht in Wedde. Een steviger woonhuis is niet denkbaar. Vlak over de grens in de delta van de Dollard krijgt de jonge boerenzoon Ubbo Mansholt langzamerhand genoeg van de vele overstromingen. Hij zal echter pas 50 jaar later met zijn hele gezin naar hoger gelegen gronden bij Eexta in Groningen vertrekken.
Tot slot de familie Rahder die aan het einde van de 18e eeuw vanuit Mülheim in Amsterdam zijn beland waar onder de naam “De weduwe Rahder” een succesvolle wijnhandel is gestart. Ook de jonge Johan Coenraad Rahder zoekt een nieuwe uitdaging en smeedt plannen om een avontuur te beginnen door turf te gaan winnen in het woeste hoogveen van het nog lege Drenthe. De nieuwe tijd heeft brandstof nodig voor haar stoommachines.
Het was een tijd waarin mannen nog de koers bepaalden, maar vrouwen zich geleidelijk gingen roeren. De vrouwen van de boeren in het Groninger land hadden al min of meer een gelijkwaardige plek in de familie en in het bedrijfsleven, maar ook in het onderwijs en de zorg eisten vrouwen hun plek op. Anna Verkade en de Mansholtvrouwen waren voorlopers en hadden een aandeel in de vooruitgang met hun inzet voor het vrouwenkiesrecht en beter onderwijs.
In de veelal slecht verlichte en slecht verwarmde huizen was er een groot verlangen naar een nieuwe tijd met meer licht. Maar om succesvol aan het duister te ontsnappen is beweging noodzaak. En de wereld kwam in beweging. Ik begin het verhaal van mijn voorouders daarom vanaf het jaar zonder zomer. Vanuit de chaos in het eerste kwart van de 19e eeuw naar een nieuwe chaos: het huidige eerste kwart van de 21e eeuw. Een tijd waarin ondanks nieuwe vooruitgang en welvaart veel mensen meer ontevreden en boos zijn dan ooit. “Het is niet dat we het niet goed hebben, maar we weten niet meer hoe het beter kan!”
Mijn familieverhaal wordt door schrijver Kees Opmeer en mijn zoon Tijs Voerman vastgelegd in drie boeken. In juni 2020 verschijnt het boek over de familie Rahder. Daarna in 2021 volgt deel 2 over de Familie Voerman – Verkade en in 2022 deel 3 over de families Mansholt, Louwes, Zijlma en Dijkhuis uit Noord Groningen. Deel 1 is alvast te bestellen voor een introductieprijs van € 25 via Ga Creatief
Eindelijk is er tijd op met mijn familieverhaal te gaan schrijven. Ik ben vele dagen naar het archief geweest, gezocht op internet, boeken gelezen en ik heb mijn eigen archief uitgepluisd en geordend. Op zoek naar de laatste puzzelstukjes. En zodra ik begin met schrijven zie ik iets dat mijn voorouders verbindt. De kracht van goed onderwijs. Het begint al met over-over grootmoeder Hilje Hopma die in 1814 van haar moeder de kans krijgt om in de Franse tijd wat langer naar school te gaan. Ze leert Frans en een nieuwe wereld gaat voor open. Ze is een van de eerste boerenvrouwen die een eigen boekenplank heeft in huis. Haar dochter Henriette krijgt dezelfde kans op onderwijs, zoals veel andere meisjes en vrouwen in de Marne en het Oldambt. Herenboeren en boerinnen lezen veel en er zijn volop boeken en leesclubjes waar men de literatuur bespreekt. De welvaart van de boeren in die tijd is daar een direct gevolg van.
Dan Derk Mansholt die rond 1850 in het gehucht Ditzummerhammrich op een klein schooltje met 80 kinderen in één klaslokaal lessen natuur- en scheikunde krijgt van een inspirerende leraar die later professor zal worden aan de Universiteit van Hannover. Het is de basis voor zijn werk om landbouwproducten te verbeteren. Hij stuurt zijn zonen later naar de eerste Landbouwuniversiteit in Nederland. De familie zal Statenleden en ministers afleveren tot in het Europese parlement. Zijn dochter Theda is de grondlegger voor het huishoudonderwijs voor meisjes.
Dan Jan Voerman Sr. die in Kampen wordt begeesterd door zijn tekenleraar Belmer die zijn talent herkent en stimuleert. Een boerenzoon wordt kunstschilder. En Edu Koning die tijdens de lange winters in de afgelegen Borch te Wedde privéles krijgt van haar vader en notaris Johannes Koning. Ze mag als ze ouder is reizen maken naar Duitsland waar ze haar talen leert. Haar dochter Anna Verkade start een eigen schooltje in Hattem waar ze kinderen met leerproblemen helpt. Ook geeft ze vrouwen les in hygiëne en opvoeden. Het kindersterftecijfer in Hattem is in die periode veel lager dan de omgeving. Samen met dochter Edu verdiept ze zich in de lessen van Maria Montessori.
De familie Verkade die voor kinderopvang zorgt in haar fabrieken aan de Zaan. Kinderen van werknemers krijgen daar ook lessen in van alles zodat ze goed voorbereid zijn als ze naar school gaan.
Een andere voorvader, Jan Coenraad Rahder, sticht als vervener in Drenthe halverwege de 19e eeuw een schooltje in Tiendeveen waar de kinderen van zijn arbeiders naar toe kunnen. Het schooltje droeg lang zijn naam, de J/.C. Rahder school. Overgrootvader Hendrik Uiterwijk pleit in het begin van de 19e eeuw als gemeenteraadslid in Hoogeveen voor betere salarissen voor de onderwijzers. Zijn dochter, en mijn oma, Femmy Rahder – Uiterwijk wordt zelf ook onderwijzeres. Mijn andere Oma Hetty Voerman – Mansholt is jarenlang bestuurslid van het landelijk Montessori onderwijs.
En dan natuurlijk mijn moeder Jenny die veel generaties inspireert met haar lessen geschiedenis en maatschappijleer. Ook haar kinderen worden ermee besmet ook al zijn de verhalen over Jane d’Arc en de vele kastelen en kerken, iedere keer als we op vakantie zijn in Frankrijk, soms te veel van het goede. Mijn vader Ubbo die als kinderrevalidatie arts op Lyndensteijn een school startte om de kinderen die er langdurig opgenomen werden toch een goede opleiding te bieden.
Ik doe ook mee, als is het bescheiden en aan het einde van mijn loopbaan. Vanuit de Drentse regiegroep Onderwijskwaliteit, met beleidsmakers en bestuurders van gemeenten en onderwijsbestuurders, met als instrument de Onderwijsmonitor, zien we iets vreemds: de Drentse jeugd doet het goed bij de eindtoetsen in het basisonderwijs. Maar dan kiezen ze vaker dan elders voor een schoolloopbaan onder hun niveau. Het zijn zowel ouders als leraren die te voorzichtig keuzes maken. Zo missen deze kinderen kansen. Dat kan beter. Juist kinderen in Zuid en Oost Drenthe, waar al jarenlang veel armoede en werkeloosheid is, verdienen kinderen het beste onderwijs. Na mijn jarenlange werk in de jeugdzorg ben ik ervan overtuigd dat goed onderwijs aan de basis staat voor een gelukkig en zinvol leven. Met goed onderwijs vinden kinderen gemakkelijker werk dat bij hen past. Met goed onderwijs is er minder (jeugd-) zorg nodig. De Regiegroep maakt daar een plan voor. Meer aandacht voor het kind en de ouders. Een goede verbinding met welzijn en zorg. Betere faciliteiten in de klas. Goede overgangen van voorschool naar het basisonderwijs en daarna weer van basisschool naar het voorgezet onderwijs. Een positieve sfeer op school. Werken met methodes die kinderen aantoonbaar verder helpen zoals de Weekend school. Er gebeuren al heel veel mooie dingen in het onderwijs, laten we die meer aan elkaar zien. Het plan zal slagen.
Eeuwenlang leefden de bewoners rondom het verdronken land van de Lauwerszee op verhogingen in het landschap: ‘wierden’ en ‘kwelderruggen’. Een van deze kwelderruggen strekte zich uit van de wierden van Wehe, Leens, Ulrum, Elens en Menneweer tot Vierhuizen. Vanaf ongeveer het jaar 1000 werden de eerste bescheiden dijken aangelegd om de woonplaatsen en landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen. Hierna ging men verder met het indijken van opgeslibde gebieden langs de noordkust van Groningen, rondom de Lauwerszee en aan weerszijden van het Reitdiep. Aan het eind van de dertiende eeuw had de Lauwerszee haar grootste omvang.
Op het Marne-eiland lagen de wierden Lydense (Leens), Werfhusen (Warfhuizen), Oldrum (Ulrum), Hoorhusen (Hornhuizen), Oldenclooster (Kloosterburen), Wherahusen, (Wierhuizen), Weij (Wehe), Sutherdicke (Zuurdijk) en Fledorp (Vliedorp). Door de eeuwen heen is deze zeewering steeds verder naar het noorden komen te liggen en werden steeds nieuwe gebieden ingepolderd.
Uit het gemeenschappelijk belang in de strijd tegen het water ontstonden waterschappen, de zogeheten ‘zijlvesten’. Ondanks al deze inspanningen bleven overstromingen het land teisteren. Zo kwamen bij de Sint Luciavloed in 1287 vele mensen om.
Vanaf 1850 nam de welvaart in het Marne gebied toe. Vanwege de Krimoorlog gingen de graanprijzen enorm omhoog. Het waren goede jaren voor de grote boeren. Er kwam geld binnen, de boeren en ook hun echtgenoten kregen meer vrije tijd om te lezen en zich verder te ontwikkelen. Er was optimisme en levenslust. De Marne was in deze periode de rijkste gemeente in de Nederlanden. Landbouw was de bron van welvaart. Mijn overgrootouders uit de families Dijkhuis en Zijlma profiteerden volop. Binnen de boerenhuizen kwam er meer behoefte aan privacy. Voor inwonende knechten werden huisjes gebouwd. De oude gewoonte dat gasten overdag maar ook nachts vrijelijk de boerenhuizen in konden lopen om iets te eten of te overnachten werd langzamerhand afgeschaft. Er kwamen sloten op de deuren.
Er was ook behoefte aan geboortebeperking omdat er minder kinderen nodig waren in het boerenbedrijf en er minder kinderen stierven. De Groningse boer houdt zijn vrouw ‘in ere’ door haar niet jaarlijks een kind te geven, werd een bekend gebruik. De verburgerlijking bij de boerenfamilies zorgde zelfs voor meer preutsheid. Dat kwam vooral omdat veel boerendochters na school nog de kostschool bezochten of gingen ‘jufferen’ in de grote stad. Ze leerden daar nieuwe gebruiken en omgangsvormen. Ze gingen zich beter kleden en de aandacht voor hygiëne nam toe.
Ook de nieuwe grondwet van Thorbecke droeg bij aan het groende zelfbewustzijn van de boerenstand. Steeds meer boeren zoals Willem Lammert Dijkhuis en Jan Zijlma gingen de politiek in en werden kamerlid, statenlid en zelfs gedeputeerde des Konings. Kort na 1875 waren er in Groningen 19 statenleden die boer waren.
Hetty Mansholt maakte elke zomer de reis van de stad Groningen naar de Westpolder aan de Lauwerszeedijk waar haar familie woonde. Toen Hetty jong was maakte ze de reis met haar ouders en kleine zus Ada. Hetty’s vader Ubbo had kort na zijn aanstelling als Rijkslandbouwleraar in de provincie Groningen een woning laten bouwen in jugendstil stijl. Het Zuiderpark was de eerste wijk buiten de oude stadsmuren waar welgestelden een huis lieten bouwen. In de stad was het vol. Het stadsbestuur was bijna klaar met het afbreken van de wallen en de poorten die de stad lang hadden beschermd. Deze ontmanteling van de ‘vesting van Groningen’ was vanaf 1876 ingezet. De nieuwe bewoners van het Zuiderpark woonden er vlak naast de gammele huisjes van de mensen die al langer buiten de wallen woonden omdat het in de stad te duur was. De nieuwe villawijk werd mede gebouwd om de stad in het zuiden een meer representatieve entree te geven. Ubbo en Grietje Mansholt woonden met hun twee dochters naast bekende Groningers, hoogleraren, graanhandelaren, fabrikanten, burgemeesters en adellijke families.
Hetty (2e van links) met neef en nichtjes in de Westpolder
De andere leden van de familie Mansholt, opa, oma, ooms en tantes, neven en nichten, woonden bijna allemaal in grote boerderijen ten noordwesten van de stad. Opa Derk Mansholt was als jonge jongen met zijn ouders vanuit het Eemsgebied in Duitsland naar Groningen verhuist omdat het daar beter boeren was. De Mansholten waren kundige akkerbouwers en legden zich toe op het verbouwen, telen en veredelen van gewassen, vooral graan. De gewassen konden daardoor beter tegen de weersomstandigheden en de oogsten konden worden vergroot. Sinds 1850 bloeide de graanhandel vanuit Groningen met het Oosten volop. De stad werd rijk en ook de ommelanden en de boeren profiteerden. Midden 19e eeuw woonden de rijkste boeren in Noord Groningen. De Marne was zelfs die periode de rijkste gemeente van Nederland. Omstreeks 1880 was de ‘Groninger boer’ een begrip geworden: een grote akkerbouwer met een bedrijf van ten minste veertig tot vijftig hectare. Ook de familie Mansholt had goed geboerd.
Het Jugendstil huis in het Zuiderpark, Groningen
Niet lang nadat het huis klaar was kreeg Ubbo Mansholt, een sterke jonge man aan het begin van een veelbelovende carrière een mysterieuze ziekte. Een gezwel in zijn hoofd zorgde voor zware hoofdpijnen en later verlamde armen. Het was thuis niet meer gezellig. Moeder Grietje stuurde haar oudste dochter nu alleen naar de Westpolder. Het station was vlakbij huis. Daarna ging Hetty per trein naar Winsum. Het was een grote sprong voor een jong meisje om op het perron te komen. De paardentaxi naar Ulrum stond al klaar. Hetty betaalde het kaartje met geld uit haar kleine beurs. In Ulrum werd ze opgehaald door oom Bert die nog bij opa en oma inwonende en de boerderij had overgenomen. Ook tante Theda woonde nog thuis op de boerderij Torum en hielp in de huishouding.
Interieur van Torum
Door de grote moestuin met kruisbessen, rode bessen, appels en blauwe pruimen liep ze naar het huis. Door de opvallend brede gang naar de huiskamer. Opa zat er aan het bureau te schrijven en had allemaal boeken en papier om zich heen verzameld. Oma Aaltje was druk bezig met het bereiden van de maaltijd. Na het eten verdween opa in zijn slaapkamer met hemelbed en groende gordijnen. Het was er altijd schemerachtig ondanks het feit dat er glazen deuren waren die uitkwamen op het balkon. In de voorkamer mochten de kinderen alleen komen als er bezoek kwam. Daar stonden alle deftige spullen. De klok met Adam die de wereld torst, met engelen, de zon en de maan. Een petroleumlamp boven een grote mahoniehouten tafel met prachtig gebeeldhouwde stoelen. en grote stevige kasten. Een sofa met rijke bekleding en ornamenten waar mensen uit de 19e eeuw zo van hielden. Familieportretten aan de muur op het gebloemde behang. Een piano voor de met blinden gesloten ramen.
De weg van Ulrum naar de Westpolder
Hetty was in die zomer in de Westpolder even verlost van het leven in de stad met een zieke vader en een vermoeide, onzekere moeder. De zomers duurden lang en kinderen konden vrij buiten spelen op het erf op de dijk en bij de waddenkust. Jurkjes en broekjes werden vies en niemand die er wat van zei. Het leven op een boerenerf heeft zijn eigen ritme. Elke dag was er iets te doen en de kinderen deden volop mee. Melk werd gekarnd en graan geoogst en gedorst. Fruit geplukt en ingemaakt voor de winter. Af en toe kreeg ze een brief van huis vol goede raad. Of Hetty wel genoeg werkjes deed voor oma Aaltje. De zorgen in de brieven over de gezondheid van vader Ubbo werden steeds ernstiger. Moeder Grietje maakte haar dochter van bijna 12 volop deelgenoot van haar zorg. Grietje was eenzaam in de stad en in haar mooie nieuwe huis. Net als haar man was ze afkomstig uit een boerenfamilie. Haar ouders bewoonden het ‘huis te Ewer’, gelegen op een terp vlakbij Zuurdijk naast het Reitdiep. Eeuwenlang hebben de mensen hier gewoond op terpen en de streek is meermalen overstroomd. De bewoners bouwden steeds weer nieuwe dijken want het land was goed.
Grietjes vader was een zwakke man die het boerenleven niet goed aankon. Moeder Henriette, Hetty was naar haar vernoemd, was een Zijlma. Deze familie bewoonde al jaren de hoeves ‘Ewer’ en het nabijgelegen ‘Ganzehoes. Boerderijen met veel landerijen in de vruchtbare klei van Marne gebied. Henriette werd ook wel ‘Ka’ genoemd omdat ze een vrouw was met een sterke eigen wil. Groningse boeren waren liberaal en stonden er om bekend hun vrouwen ‘in ere’ te houden. Dat betekende vooral dat ze zo goed als kon aan geboorte beperking deden zodat hun echtgenoten niet constant zwanger waren of kleine kinderen moesten opvoeden. Omdat de herenboeren geld genoeg hadden voor knechten op het land en dienstmeiden in huis was er tijd voor lezen, breien en vertier.
Hetty en Henriette Louwes – Zijlma
De leeskringen in de Marne floreerden rond 1850. Henriette, ‘Ka’, was nog iets vrijer dan in haar tijd gebruikelijk was. Toen haar oudere broer Jan wilde trouwen met een meisje uit een ander familie Herenboeren kon dat alleen als Henriette zou trouwen met de broer van de beoogde bruid. Henriette weigerde en maakte haar eigen keuze. Jan Zijlma is nooit meer getrouwd en heeft zijn zus nooit vergeven. Ka zou niets van het familiebezit erven.
Dochter Grietje bleek meer op haar vader te lijken dan op haar moeder. Ze was een onzeker en verlegen meisje. . Op school was ze een matige leerlinge en ze kreeg een strenge opvoeding die in die tijd ‘gewoon’ was. Haar moeder stuurde haar na de middelbare school naar een kostschool in Zwitserland in de hoop dat ze daar wat zelfstandiger zou worden. Grietje kwam eerder terug vanwege heimwee. Na haar huwelijk met Ubbo verhuisde het paar naar de grote stad. Grietje kon haar draai niet vinden tussen de stadse jufferen en de stadse gebruiken. Ubbo zorgde voor de sociale kontakten maar hij was veel op reis. Na een grote reis door Canada, waar hij de landbouwtechnieken bestudeerde werd Ubbo ziek. Hij overleed na een ziekbed van een jaar. Grietje moest zich zien te redden met haar twee jonge dochters. Met jongste dochter Ada kon ze het goed vonden maar Hetty was een puber met een eigen willetje. Een echte Mansholt, slim en direct. Grietje kon er niet tegenop. De banden met de familie in de Westpolder werden minder en minder. Zelfs de verhuizing van Opa Derk en oma Aaltje naar de stad Groningen veranderden daar niets aan. Grietje zocht en kreeg hulp van een vrouwelijke arts. Misschien heeft zij Grietje geadviseerd om opnieuw te beginnen. Met een schone lei. Grietje verhuisde met haar dochters naar Den Haag.
Hetty kon nog maar af en toe naar haar geliefde Torum. Oom Bert, inmiddels getrouwd met de lerares waar hij bijles kreeg, was daar de hoofdbewoner geworde. Hun zoon Sicco zou minister van landbouw worden in het naoorlogse Nederland en later zelfs in Europa.
Torum in de Westpolder anno 2018
Tante Theda was naar de huishoudschool gegaan en ging daarna lessen geven aan de Rijkslandbouw-winterschool in Veendam, een van de eerste opleidingen voor plattelandsmeisjes. Nadat ze in dienst van het rijk onderzoek had gedaan naar het landbouw onderwijs in Denemarken, België en Duitsland werd ze een grondlegger van het landbouwonderwijs voor meisjes. Ze richtte in 1913 de Rijksschool voor Landbouwhuishoudonderwijs “De Rollecate” in Den Hulst op en werd daar ook de eerste directrice.
Juni 1884 opende de eerste spoorlijn van Groningen richting Delfzijl. En vanaf 1897 tot 1922 reed er een paardentram van Winsum naar Ulrum.
Voor die tijd moesten reizigers naar Noord Groningen gebruik maken van de trekschuit of de koets. De oudste kleindochter van Henrika Dijkhuis – Beukema (1810-1876) beschrijft haar reizen omstreeks 1860 van Nieuwe Schans naar Zuurdijk waar haar grootouders woonden in de boerenhoeve “Midhuizen”. Eerst per ‘barge’, een kruising tussen een trekschuit en een stoomboot van Zuidhorn naar de stad Groningen. Haar vader was daar gedeputeerde des Konings en moest vaak in de stad vergaderen. Dan vanaf de stad per paard en wagen richting Winsum en Zuurdijk.
Mijn eigen oma Hetty Voerman-Mansholt beschrijft haar reizen in 1904 van de stad Groningen naar de Westpolder waar haar grootouders woonden in de boerderij Torum. Ze ging dan eerst met het spoor naar Winsum en daar stond de paardentram naar Ulrum al gereed. Het moeilijkste stukje was al het begin als de tram over een hoge brug over het Winsumerdiep getrokken moest worden. Er werd daartoe een extra paard voorgespannen.
Mijn oma mocht of moest de reis al vanaf 7 jarige leeftijd alleen maken. Ze maakte de overstap in Winsum en werd vanaf Ulrum met paard en wagen opgehaald. Daarna moest ze zelf een uurtje lopen vanaf Ulrum naar ‘Torum’ in de Westerpolder. Vanaf Vierhuizen liep ze de polder in waar bijna alle boerderijen werden bewoond door familie, Mansholten, Zijlma’s of Dijkhuizen.
Mijn oma Hetty Voerman – Mansholt (1898-1988) heeft verhalen geschreven over haar eigen oma’s. Ze beschreef de lijn van de boerenvrouwen die opgroeiden op de grote herenboerderijen in de Groningse Marne. De Marne is een gebied in het Noordwesten van Groningen ingeklemd tussen de Waddenzee, Lauwersmeer en het Reitdiep. Eeuwenlang hebben de mensen hier gewoond op terpen en de streek is meermalen overstroomd. De bewoners bouwden dan weer dijken die ook weer werden weggespoeld. De voorouders van mijn oma woonden op een van de oudste terpen in het gebied “De Ewer” in het kerspel Zuurdijk. En bij de waddendijk in het kerspel Vierhuizen. Waar de boerden langzamerhand meer waddenland indijkten waardoor de Westpolder ontstond.
De eerste grootmoeder heette Henderika Dijkhuis – Beukema (1810-1876) en ze woonde op de grote boerderij Midhuizen in Vierhuizen. Ze was getrouwd met Willem Lammerts Dijkhuis (1804-1893) die als grote boer ook gedeputeerde werd van de Provincie Groningen. Dochter Aaltje Willems Dijkhuis trouwde in 1855 met Harmannus Fransens Tonkes en kreeg twee dochters waaronder Henderika Leopold – Tonkes die later verhalen schreef over haar grootmoeder. Na de dood van haar eerste man trouwde Aaltje Dijkhuis met Derk Roelfs Mansholt en hun eerste zoon Ubbo Johan Mansholt (1869-1911) de vader van mijn oma Hetty Mansholt. Derk Roelfs ging later met zijn gezin vanuit Meeden wonen in de boerderij “Torum” in de Westpolder vlakbij de boerderij waar zijn vrouw was geboren.
Henderika Rijpkes Beukema portret in olieverf door Jan Hendrik Kievit de Jonge (1862)
Kleindochter Henderika herinnert zich de mooie tochten vanuit Nieuweschans in Oost Groningen met de trekschuit (een barge, een soort kruising tussen een trekschuit en een stoomboot) naar Groningen. Na een paar dagen in de stad ging het met paard en wagen via de Boteringepoort, Adorp, Sauwerd en Winsum richting Vierhuizen. Ze heeft mooie beelden van de boerderij Midhuizen waar haar ‘grootmoe’ het rustig middelpunt was. Het ritme op de boerderij was elke dag hetzelfde. Koeien melken vanaf 5 uur in de ochtend dus moest het eten voor de knechten om 4 uur klaar staan. Daarna had grootmoe tijd om te lezen. vooral uit tijdschriften over kerkelijke kwesties. Het modernisme in de protestantse kerk bepleit door Meyboom, Hofstede en de Groot. En dan weer melken, karnen, hooien. Als de ‘wip’ (een soort vlag) werd gehesen was dat een teken voor de boeren en de knechten in het land dat het eten klaar stond.
De andere grootmoeder was Hilje Hopma (1800-1878). Ze groeide op in de Frranse tijd waarin op school franse lessen werden gegeven. In het jaar dat Napoleon bij waterloo definitief werd verslagen deed Hilje belijdenis. Ze kreeg op die dag een groen fluwelen beugel tas met zilveren beugel en daarin de letters H.H. 1815.
Hilje, een tenger maar gezond meisje, trouwde met de herenboer Hendrik J. Zijlma die in het huis te Ewer bij Zuurdijk was geboren. Het jonge stel ging wonen in de boerderij het “Ganzehoes” een paar honderd meter naar het westen aan de rand van het kerspel Zuurdijk. Later verhuisde het gezin weer naar Huize te Ewer. Een gevelsteen laat zien dat het huis in 1844 grondig werd verbouwd door Hilje en haar man. In die jaren woonden rondom Zuurdijk misschien wel de rijkste boeren van het land. Ze hadden grote boerderijen en veel landerijen. Het was prachtig wonen op het Hogeland met bloeiende akkers onder hoge wolkenluchten. Af en toe was er nog een storm en liep het land onder water, zeker in de jaren na ‘het jaar zonder zomer’ maar de kust werd steeds beter bedijkt. Hilje kreeg 8 kinderen waar er 6 van bleven leven. Haar goede gezondheid zorgde ervoor dat ze zelf niet in het kraambed stierf zoals in die periode vaak gebeurde. Twee van haar zoons Geuchien en Jan gingen in de politiek (1e en 2e kamer, en Provinciale Staten) en beschreven de geschiedenis van de Marne.
In die jaren waren er door het slechte weer en aardappelziektes veel misoogsten en dat zorgde voor honger en onrust bij de arbeiders. Veel arbeiders immigreerden in die tijd naar de Verenigde Staten.
Henriette Zijlma was het derde kind van Hilje en Jan en werd geboren op 13 mei 1828 (1828-1913). Henriette had een zwakke gezondheid en moest worden ontzien. Misschien mede daardoor werd ze vrij bazig, zeker voor haar jongere zusjes. Haar bijnaam was “Ka”.
Ze trouwde in 1852 met Stephanus Louwes uit Leek. Ook zij gingen eerst in het Ganzehoes wonen en later op Ewer. Henriette was net als haar moeder een goed opgeleide en belezen vrouw. Vrouwen kregen in Noord Groningen de ruimte van hun mannen om zelf eigen keuzes te maken. Ook waar het ‘t aantal kinderen betrof. De mannen hielden hun vrouwen ‘in ere’ zodat ze niet hun leven lang zwanger waren.
Grietje Louwes (1867-1946) was het zevende kind. Op school was ze een matige leerlinge en ze kreeg een strenge opvoeding die in die tijd ‘gewoon’ was. Ze zat vaak niet lekker in haar vel. Haar huwelijk met de knappe boerenzoon Ubbo Mansholt uit Vierhuizen was de beste tijd in haar leven. Ze kregen twee dochters waarvan Hetty (mijn oma) de oudste was. Ubbo werd na een studie in Wageningen landbouwkundig ingenieur. Samen met zijn broer en vader Derk Mansholt bekwaamden ze zich in het verbeteren en veredelen van graansoorten en andere gewassen zodat ze minder gevoelig waren voor ziektes. Ze wonnen er vele prijzen mee en Ubbo ging zelfs op reis naar Canada om zijn kennis te delen. Het gezin ging in 1904 in Groningen wonen waar Ubbo in de nieuwe wijk ‘het Zuiderpark’ net buiten de Stadspoorten een Jugendstil huis liet bouwen.
Helaas werd hij tijdens die reis naar Canada ziek en overleed op jonge leeftijd. Grietje stond alleen voor de opvoeding van twee jonge dochters.