Het boek over de Familie Rahder, 100 jaar verveners langs de Hoogeveense vaart heeft zondag 21 maart de publieksprijs gewonnen van de Drentse Historische Vereniging.
Alle stemmers hartelijk dank!!

Geschiedenis van de families Voerman, Rahder en Mansholt.
De gevoeligheid der dingen. Het probleem is niet dat we het niet goed hebben, maar dat we niet weten hoe het beter kan!
Het boek over de Familie Rahder, 100 jaar verveners langs de Hoogeveense vaart heeft zondag 21 maart de publieksprijs gewonnen van de Drentse Historische Vereniging.
Alle stemmers hartelijk dank!!

‘Drie boeken om u tegen te zeggen’. Zo noemt juryvoorzitter Jetta Klijnsma de boeken die genomineerd zijn voor de Drentse Historische Prijs 2020.
Klijnsma maakte vanmorgen op Radio Drenthe de drie genomineerden bekend voor de jaarlijkse prijs van de Drentse Historische Vereniging. In willekeurige volgorde zijn het: Faber pallets. Kroniek van een familiebedrijf, door Kees Faber. Hoe de Rahders Drenthe veranderden, door Kees Opmeer en Franse para’s in Drenthe, door Harold de Jong.
“We hebben 19 inzendingen gehad”, vertelt Klijnsma. “Dat zijn prachtige boeken allemaal.” De prijs is niet alleen door schrijvers te winnen, ook projecten maken normaal gesproken kans op de prijs. “Een oploopje of toneelstuk bijvoorbeeld. Dat was allemaal lastig tijdens corona”, legt Klijnsma uit. De kwaliteit was er niet minder om. “Het was echt heel moeilijk om te kiezen.”
Als jullie op het Rahder boek willen stemmen kan dat hier

In 1890 zijn er weer protesten, nu ook rond Hoogeveen. De veenwerkers werken graag bij de familie Rahder. De Rahders hebben wel winkeltjes, vooral omdat er in de streek niets te krijgen was, maar ze doen niet aan de gedwongen winkelnering met hoge prijzen. Arbeiders die hun voedsel even niet kunnen betalen, krijgen toch op de pof eten mee. Schulden worden vaak weggestreept. Als het bedrijf winst maakt krijgen de arbeiders daar 10% van.
Veel werkers in het veen hadden een gedeelde grief. Kort na het begin van het graafseizoen van 1890 hadden de gezamenlijke veeneigenaren besloten, dat voortaan een vierkantstok 6,25 m2 groot moest zijn. Dat betekende een verzwaring van het werk zonder enig overleg met de arbeiders. Tegenover deze verzwaring stond geen extra beloning. Het was een bezuiniging. De werknemers verzetten dezelfde hoeveelheid veen, maar kregen er nu minder geld voor. Ze liepen zelfs de kans lichamelijk eerder kapot te gaan. Dit leidde tot een bollejagerij die uitgroeide tot en een complete werkstaking.
De arbeiders trokken op 8 april in een lange rij over de smalle paden door het Zwinderscheveld noordwaarts. Vervolgens liepen ze langs de Hoogeveensche Vaart naar het westen, richting Nieuweroord. Jonge Jan Rahder, 33 jaar, ging net als altijd ’s morgens vroeg naar zijn venen in het Zwinderscheveld. Vlak bij zijn huis ontmoette hij een arbeider die zei: “Baas, ga er niet heen, ze zijn vandaag aan het oproer maken.” Rahder zei: “Dan ga ik er juist heen.” Verderop, vlak bij zijn eigen veenderij ontmoette hij een groep van ± 100 man. Rahder vroeg hen: “Wat willen jullie?” “Feest vieren”, zeiden ze. Toen vroegen zijn eigen arbeiders: “Mogen we meegaan?” Rahder gaf hun toestemming en later ook aan een paar meisjes, die wat verderop aan het werk waren.
Jan Rahder ging naar huis en zag daar een aantal mensen met rode vlaggen aankomen. Het waren rode zakdoeken aan stokken gebonden. Rahder begreep dat dit wel eens een verkeerde indruk zou kunnen maken op de politie en de autoriteiten van Hoogeveen. Rode vlaggen werden geassocieerd met socialisten, of wat nog erger gevonden werd: anarchisten. Volgens een landelijk voorschrift waren demonstraties met rode vlaggen verboden. Men zou de indruk kunnen krijgen dat er grote drommen oproerige, rooie revolutionairen kwamen oprukken naar de Kom van Hoogeveen, en die onjuiste opvatting zou zeer verkeerde reacties kunnen oproepen.
Rahder wist zijn arbeiders over te halen, hun zakdoeken op te bergen en gaf hun vervolgens een Nederlandse vlag. Daarachter trok men nu verder. Het waren nu zo op het oog gezagsgetrouwe lieden, die met vreedzame bedoelingen achter de vaderlandse driekleur voort liepen met geen andere motieven dan te gaan onderhandelen met hun werkgevers over betere arbeidsvoorwaarden. En die opvatting was wel de juiste. Uit de mededelingen en verhoren van bazen en arbeiders blijkt nergens, dat men geloofde in revolutionaire bedoelingen bij de stakers en aan oproer tegen het wettig gezag. Het is ietwat tragisch, dat juist die rood-wit-blauwe vlag de aanleiding zou worden van een conflict tussen politie en arbeiders. Nadat de veenbazen en de werkers een akkoord bereiken over het loon gaan de meeste veenwerkers naar huis. Een klein groepje wil de vlag terugbrengen naar Rahder.
In de verhoren die een commissie uit de Tweede Kamer later hield naar aanleiding van de stakingen vertelde Jan Rahder jr. over de vechtpartij:
Vraag: Zijt gij na afloop van de vergadering getuige geweest van de kloppartij, die toen heeft plaats gehad?
Antwoord: Neen, het speet ons, dat wij niet tegenwoordig waren. Als de verveners een beetje langer gebleven waren, dan ware er niets gebeurd. De kloppartij had plaats om de vlag, die men aan mij wilde terugbrengen. De politie en de arbeiders zijn gaan trekken om die vlag en toen zijn er klappen gevallen.
Vraag: Weet gij, of de arbeiders, die overgebleven waren, drank gebruikt hadden?
Antwoord: Er is wel sterke drank gebruikt. De burgemeester had het tappen wel verboden, maar men weet wel aan drank te komen. Het volk was echter niet dronken.
Vraag: Weet gij, of door sommige winkeliers vrijwillig borrels geschonken zijn?
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb het wel gehoord; sommigen hebben wel wat gekregen, als zij achter in huis gingen, buiten het oog van de politie.
Vraag: Hadden zij geld op zak?
Antwoord: De huisvaders hebben in de regel geen geld op zak, de jongelui wel.
Vraag: Hebt gij de indruk gekregen, dat de arbeiders vredelievend gestemd waren?
Antwoord: Ja.


Na de tweede oorlog zakt de verkoop van turf bijna helemaal in. In het jaar 1962, terwijl de kleinzonen door zijn kantoor scharrelen, schrijft Jaap Rahder zoals ieder jaar een verslag voor de commissarissen met daarin de balans van de N.V. Machinale Rahder Turffabriek. “De resultaten in 1960 en 1961 waren zeer slecht”, schrijft Jaap onomwonden. “De weersomstandigheden waren in de eerste 5 maanden zeer gunstig maar toen de turf moest drogen volgde een natte zomer en herfst. We hebben dan ook grote hoeveelheden zeer slechte turf in het veen staan. Gelukkig schijnt het dat deze turf door Purit afgenomen zal worden. De prijs zal slecht zijn. De afzet aan onze oude turfschippers daalt nog steeds. De afzet aan de Coöperatieve Turfstrooiselfabriek was goed. De omzet van turf bedroeg in 1960 F. 81.717,43. Een deel van de gronden ter grote van 46.73.60 hectare is aangeboden aan de gemeente Schoonebeek voor F. 184.000. De gemeenteraad heeft de koop goedgekeurd maar het wachten is op toestemming van Gedeputeerde Staten”.
Een ander stuk grond verpacht Jaap aan enkele boeren, die er haver en tarwe op gaan verbouwen. De opbrengsten staan in het jaarverslag. In een kort stukje uit de krant van die dagen wordt Jaap Rahder geciteerd. “Wij verveners werken voor de toekomst, het tijdstip, dat over twintig of vijfentwintig jaar het veen vergraven is en de dalgrond voor de landbouw in gebruik kan worden genomen. Dan is ons doel bereikt en ontvangen we het loon voor het werk waarmee onze vader begonnen is en dat door de zoon wordt beëindigd”.
In het financiële overzicht is te zien dat er sinds het einde van de oorlog verliezen zijn. Het kan alleen worden gecompenseerd met de verkoop van grond. Jaap weet dat dit een keer ophoudt. Vanaf 1962 krijgt hij ook te maken met een tekort aan arbeidskrachten. De werkers kiezen voor een baan in de nieuwe industrie rond Emmen of gaan aan de slag als boerenknecht. Jaap weet dat zijn dochters het bedrijf niet gaan overnemen. Ze hebben een eigen leven opgebouwd.
Op maandag 31 juli 1961 is de jaarlijkse vergadering van Commissarissen der N.V. Machinale Rahderturffabriek te Nieuw-Amsterdam. De tweede en derde generatie ‘s Jacob en Zeeman zijn nog immer commissaris. Dhr. Zeeman haakt in op een schrijven van directeur Jaap Rahder die stelt dat verkoop van gronden, zoals aan de gemeenten, in feite een voorbode is van liquidatie van het bedrijf. Volgens de directeur zal de vervening van het gebied nog acht tot tien jaar duren. Zeeman stelt voor om nu al tot een langzame beëindiging van de firma over te gaan. ‘s Jacob is het hiermee eens. Zeeman merkt ook op dat de gereserveerde bedragen voor de pensioenen, respectievelijk 2000 en 1000 gulden, van de directeur en zijn vrouw, gezien zijn staat van dienst te laag zijn. Die moeten omhoog. Aldus wordt besloten.
Fragment uit : ‘Hoe de Rahders Drenthe veranderen”, het boek is hier te bestellen

Coen Rahder heeft de Willeminavaart rond 1860 zelf laten graven als zijtak vanuit de Hoogeveensche Vaart tot de Drijberse Hoofdvaart te Tiendeveen, met een lengte van ongeveer 2,5 km. Zo kan de turf uit zijn wijken, of in het Drents ‘wieken,’ nog beter worden afgevoerd. Het kanaal vernoemt hij naar zijn vrouw. In 1924 zal het kanaal nog worden doorgetrokken naar Beilen, verbreed en omgedoopt tot het Linthorst Homankanaal. Een aantal zijtakken in het veengebied vernoemt Coen naar zijn geliefde plekken in Amsterdam: ‘Kattenburg’, ‘Binnenkant’, ‘Keizersgracht’ en ‘Herengracht’. Het water in de kanalen en vooral in de zijtakken kleurt donkerzwart vanwege het hoogveen. Het geeft het water een magische duistere gloed.
In 1863 koopt Coen een oude moestuin met veel fruitbomen van Gesiena Warmels. Het is een prachtig plekje aan de schut in de Hoogeveensche Vaart. Je hebt daar goed zicht op de gehele vaart. In 1867 bouwt de derde zoon van Coen en Mien, J.C. Rahder jr. daar een huis. Het wordt ‘Huize Blokland’ genoemd naar de geboorteplaats van zijn vrouw Tonia Habermehl.
Dan blijkt uit een brief van zijn moeder W.P.C. Rahder–Van Voorthuysen, gedateerd 19-2-1868, aan de kinderen op de kostschool, dat er zich een klein drama afspeelt in het jonge gezin van Coen jr.
“Gisteren was er een droevige melding. Ik was bij Tonia geweest toen de kleine Gottfried opeens zulke eene akelige benauwdheid kreeg. Hij was akelig maar dat ging weer voorbij en dat kindje was weer geheel beter en sliep ’s nachts in goede gezondheid. Maar ’s morgens, zij wilden juist gaan ontbijten, kreeg het weer zo’n benauwdheid waar het ineens in bleef, zij kwamen mij roepen maar het kindje was al dood toen zij het huis uitgingen om mij te halen. In 5 minuten was alles afgelopen. Vind gij dat niet allertreurigst? Zij zijn innig bedroefd, dat kunt u lieden zich voorstellen. Ik ga er straks weer naar toe.”
In het jaar ervoor was de vader van Tonia overleden en begin 1868 was haar broer ernstig ziek, hij leed aan de pleuris. Het overlijden van de kleine Gottfried was de druppel. Tonia wil weg uit de koude, tochtige streken in Drenthe. Ze wil naar de stad Amsterdam waar haar schoonzusters al woonden. Coen Rahder jr. neemt de aandelen in de wijnhandel over van zijn oudere broer Jan. Hij wordt daarmee mededirecteur bij de Weduwe H. Rahder en zet ‘Blokland’ te koop.
Het huis zal jaren leeg staan en wordt beheerd door broer Herbert. Alleen zomers komt er af en toe familie. In 1874 koopt Herbert het huis en verhuurt het aan Oude Jan die het later zelf weer overkoopt. Oude Jan woont er met zijn gezin tot zijn dood in 1898. Jan drijft dan een winkel aan de Wilhelminavaart met allerlei goederen en verhuist ook die zogenaamde ‘bazaar’ naar Blokland. De hele familie werkt mee. Jans tweede vrouw Margje vertelt nog jaren later dat ze een kromme rug heeft overgehouden aan het sjouwen van zakken suiker en meel.
Niet veel later in 1868 bouwt zoon Herbert ‘Huize Veen en Dal’ ook aan de Hoogeveensche Vaart, een verbeterde versie van Huize Blokland. Herbert gaat er na zijn huwelijk met Ykje Post uit Groningen wonen. Ykje is familie van apotheker Radijs uit Hoogeveen die in het boek Publieke Werken van schrijver Thomas Rosenboom wordt opgevoerd als Anijs. Beide huizen Blokland en Veen en Dal staan nog prominent in het centrum van Noordscheschut.
Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden”. Het boek is hier te bestellen.



Jan Rahder jr. (1858 – 1924) is nog steeds niet getrouwd. Dan ontmoet hij Jentje Thomas (1872-1953) die helpt in het huishouden op Blokland waar dan Margje Rahder-Van Veen, de weduwe van zijn broer Oude Jan, woont. Jentje is de dochter van molenaar Thomas van de molen de ‘Korenbloem’ even verderop aan de vaart in Noordscheschut. Hij heeft de molen in 1886 voor 4000 gulden gekocht van de oude eigenaar Gerrit Jan Oldenkamp. Van die aankoopsom gaat maar liefst 3465 gulden naar Meeuwes Robaard “ter afdoening van eene schuld tot dat bedrag met rente op de verkochte en gekochte molen rustende hypothecaire schuld”.
Jacob pachtte daarvoor de molen in ’t Haagje in Hoogeveen, maar kreeg daar een fikse ruzie met eigenaar Berend Eleveld. Thomas was in die periode succesvol en had voor zijn vrouw Berendina Gezina Knegt een gouden oorijzer gekocht. Eleveld zag dat als een gebrek aan nederigheid en weigerde daarop de pacht te verlengen.
Nu kan niemand Jacob Thomas iets meer vertellen en is hij eigen baas. Het gezin Thomas verhuist nog hetzelfde jaar naar Noordscheschut en gaat wonen in een boerderij op het Noordsche Opgaande. Vlak voor de eeuwwisseling zorgt hij ervoor dat de Korenbloem de eerste molen in Drenthe is die met een petroleummotor wordt aangedreven. Hij is nu niet meer afhankelijk van goede wind. Jacobs zoons Jan en Cornelius zullen ook molenaar worden.
Dochter Jentje trouwt later dan haar jongere zus Aaltje, maar ze heeft een goede keuze gemaakt. Ze trouwt met een Rahder ook al is haar echtgenoot een stukje ouder. Haar familie vindt dat Jentje het wat hoog in de bol heeft, maar is blij met de huwelijksplannen. Ze trouwen in maart 1897. Jan is dan 39 jaar en Jentje is 24. Als Oude Jan Czn. een jaar na het huwelijk in 1898 overlijdt, komt de directeursfunctie vacant.
Jentje is net zo vastberaden en eigenzinnig als haar vader. Ze weet wat ze wil. Ze geeft haar man genoeg zelfvertrouwen om de leiding van de N.V. Rahder over te nemen. Op voordracht van bestuurslid Coen Rahder jr., wordt Jonge Jan per 13 maart 1899 directeur van de N.V. Rahder Machinale Turf.
Jan blijft met zijn bruid in ‘Huize ten Brink’ wonen. Vlak na de eeuwwisseling in 1902 koopt hij ‘Huize Blokland’ als weduwe Margje Rahder in Haarlem gaat wonen bij haar getrouwde dochter. Jan neemt er zijn intrek met Jentje, dochter Wilhelmina ‘Mien’ en zoon Jacob ‘Jaap’. Kort daarna worden Jan en Gerhardus ‘Ger’ er geboren. Het huis wordt vergroot met een nieuwe opbouw. Een nieuwe eeuw, een nieuw begin.
Dit is een fragment uit het boek: “Hoe de Rahders Drenthe veranderden”. Het boek is hier te bestellen.



Door Henriëtte Meppelink. 11 juni 2020
Noordscheschut – Een grote historische schat lag 23 jaar lang bij Peter Voerman in een hutkoffer op zolder. Het is het familiearchief van de familie Rahder, de bekende turffamilie die drie generaties lang turf won langs de Hoogeveensche Vaart. Voerman is de kleinzoon van de laatste vervener Jaap Rahder. Dankzij dit archief ontstond het boek ‘Hoe de Rahders Drenthe veranderden’, geschreven door Kees Opmeer uit Ruinen.
Café Troost in Noordscheschut, met uitzicht op de Hoogeveensche Vaart, is een mooie plek om deze boekpresentatie te houden. Het is de grond waar de familie Rahder fortuin maakte, maar ook goed voor haar medewerkers zorgde. Het boek schetst een beeld van de turfwinning in Drenthe, maar vertelt ook een familiegeschiedenis over bijzondere mensen die Drenthe veranderden.
Bijna een kwart eeuw had Peter Voerman de hutkoffer vol met schatten op zolder staan. ,,Wat doe ik ermee? Het is een vraag die me jarenlang bezighield. Mijn ouders wilden graag dat ik me over deze spullen zou ontfermen. Jarenlang deed ik er niets mee. Ik werd in beslag genomen door mijn gezin, een drukke baan en dagelijkse beslommeringen. Opeens had ik het gevoel dat de tijd me op de hielen zat. Mijn ouders overleden relatief jong. Dat geldt ook voor veel van mijn voorouders. Als ik hun genen heb, dan kan ik geen jaren meer wachten.”
‘Zeuren’
Voerman kwam terecht bij Kees Opmeer, die al jaren tegen hem zei dat hij wat met het archief moest doen. Het boek over de Rahders is het 50e boek dat Opmeer schrijft. De schrijver uit Ruinen moest lang ‘zeuren’. ,,Het heeft jaren geduurd voordat Peter zover was. Het boek is geschreven vanuit het oogpunt van Peter. Dat is mooi, maar je moet uitkijken dat je het niet romantiseert. Daarom hebben we een team samengesteld, bestaande uit Wim D. Visser en Albert Metselaar, om alle feiten te checken. De keuze voor deze invalshoek is genomen om in het boek de Rahders van vlees en bloed te laten worden. Daarom voel ik me nu ook een beetje een Rahder”, vertelt Opmeer lachend.
Tijdens de eerste afspraak die de heren hadden, stalde Voerman al het materiaal uit op tafel. ,,Ik dacht dat het Kees misschien af zou schrikken.” De schrijver schudt zijn hoofd. ,,Nee, absoluut niet. Ik dacht: er ligt hier een schatkamer. Ik kreeg een groot deel van het archief mee naar huis. Mijn werkkamer lag vol. Het rook er echt naar het verleden.”
De speurtocht naar alle geheimen begon en Opmeer stuitte op prachtige pareltjes. Het feit dat de stoel waar Koning Willem III opzat toen hij de Rahders bezocht tijdens een reis naar Drenthe, al die tijd bij de familie in huis heeft gestaan en de koningsstoel werd genoemd bijvoorbeeld. Historicus Wim D. Visser zou deze stoel nog graag een keer traceren. Ook hij heeft meer met de familie Rahder dan alleen in historisch opzicht. Zijn voorouders woonden een tijdlang naast de familie Rahder in Dedemsvaart en 60 jaar later kwamen er weer nazaten van hem en van de Rahders naast elkaar te wonen. Hij biedt Voerman een portret aan van Koen Rahder, dat hij in zijn bezit heeft en die jarenlang op zolder stond te verstoffen. ,,De familie wilde het niet hebben, maar ik wist dat er ooit een kans bestond dat ik het aan een nazaat aan zou kunnen bieden. Dit is een prachtige gelegenheid.”
Maar wat hebben de Rahders nou betekend voor Drenthe? Het is een vraag die Peter Voerman in het einde van het boek beantwoordt. In het boek valt te lezen wat ze allemaal hebben gedaan en hoe het er aan toeging in het Drenthe van de 19e en begin 20e eeuw. De Rahders waren de eerste die een machine hadden voor machinale vervening, ze stonden aan de wieg van de basisschool in Tiendeveen en hadden oog voor de gezondheid van hun medewerkers. ,,In de canon van Drenthe wordt de familie Rahder niet genoemd als het om de vervening gaat. Daarom koester ik dit boek. Het is mijn manier om de familie te behoeden voor vergetelheid. Dat verdienen ze.”
Het eerste exemplaar van het boek wordt tijdens de presentatie aangeboden aan burgemeester Karel Loohuis. Gespreksleider Serge Vinkenvleugel heeft nog een vraag: of er nog meer hutkoffers bij Voerman op zolder stonden. Voerman is natuurlijk niet alleen een Rahder, er stroomt nog ander bloed door zijn aderen. Ook stamt hij af van de schilder Voerman en ook daar ligt nog een archief van bij hem op zolder. Of dat ook een boek wordt? ,,Dat weet ik nog niet zeker, maar Kees en ik zijn er wel naar aan het kijken. Ook in deze hutkoffer vinden we allemaal schatten. Ach, het is eigenlijk gewoon een ja.”
Het boek ‘Hoe de Rahders Drenthe veranderden’ is verkrijgbaar via stichtingcultuurfilmsdrenthe.nl gacreatief.nu en in de boekhandels.



Woensdag 10 juni wordt het boek met het verhaal over de familie Rahder gepresenteerd. Vrijdag 5 juni was er een item op RTV Drenthe en zondag 7 juni is er een radioverhaal op Drenthe Toen.
Het boek is te bestellen via Ga Creatief

We vonden ze overal in het lege huis, de flesjes Otrivin neusdruppels. Achter de kleren in de mooie mahonie klerenkast met ramen. Een kast die mijn broers en ik alle drie graag wilden hebben. Op het nachtkastje natuurlijk. In de keuken bij de kruiden. In de douche en in de bovenste la uit het Tante Edu-kastje waar de bijzondere spulletjes werden bewaard. Mijn moeder was een Otrivin veelgebruiker geweest en had als een echte verslaafde overal flesjes paraat. In 1996 waren het nog mooie glazen flesjes met een echte pipet. Veel mooier dan de plastic spuitflesjes van nu. We riepen naar elkaar als we weer een flesje hadden gevonden. Het was een kleine zonnestraal in een donkere periode; de nazomer waarin we de oude boerderij van onze ouders leegruimden. De zorgvuldig verbouwde Saksische boerderij met de grote leefkamer met daarin de hoge Lundia boekenkasten met honderden boeken waarvan de bovenste planken alleen te bereiken waren met een trapje. Honderden romans, allemaal door mijn moeder gelezen en vele geschiedenisboeken waaronder het complete werk van Lou de Jong. En dan nog de slaapkamer, logeerkamers en de schuren waarin de balen hooi voor de schapen lagen opgestapeld. De kleinkinderen vonden het heerlijk om er op te klauteren en af te glijden.
En niet te vergeten de grote zolder. De zolder waar wij als kinderen bijna nooit kwamen. Er bleken grote stalen boekenkasten te staan vol met nog meer boeken en ordners. Er waren grote kisten met opschriften als P. Voerman en U.J.M. De legerkist van Paul Voerman, broer van mijn opa en de reiskoffer van Ubbo Johan Mansholt, de opa waarnaar mijn vader werd vernoemd. De koffer is gebruikt op de reis die Ubbo Mansholt maakte als rijkslandbouwleraar naar Canada. Tijdens die reis werd hij ziek en hij zou op jonge leeftijd overlijden. Op de ordners stond vooral N.V. Rahder Machinale Turf, het bedrijf van mijn opa. En dan dozen en mappen vol studiewerk van mijn opa en van mijn overgrootvader Voerman, de kunstschilders. De nalatenschap van de familie Voerman, Rahder en Mansholt. Dat alles onder een laagje stof vermengd met stro en vogelpoep. De zolder was goed bereikbaar via de ûleborden op het dak.
Het grote huis was akelig stil en voelde leeg. Maar we hadden al snel gemerkt dat we alle spulletjes nooit in onze eigen huizen kwijt zouden kunnen; de antieke meubelen, de boeken, de schilderijen. Mijn vader, die steeds meer last had van Parkinson, was plotseling gestorven en mijn moeder stierf zeer kort daarna op de dag van zijn begrafenis. Ze had haar Ubbo zo lang mogelijk geholpen met zijn ziekte maar na zijn dood zat die taak erop. De dag voor de begrafenis had ze nog verzucht dat ze niet wist hoe ze die dag zonder Ubbo zou moeten doorkomen. Mijn moeder die altijd alles aankon en nooit opgaf. Die ochtend lag ze vredig, maar dood in haar bed. Het boek over ‘De Westpolder’ dat we de dag ervoor hadden gekregen van de familie Mansholt nog in haar handen. We hadden een tochtje gemaakt naar Vierhuizen in de Westpolder waar een groot deel van de familie Mansholt ligt begraven en waar ook Ubbo een plekje had uitgezocht. Mijn moeder wilde zien waar Ubbo naar toe zou worden gebracht. Ze vond het een prachtig kerkhofje, maar zelf wilde ze in het dorp waar ze nu woonde begraven worden, onder de treurwilg.
Gevolg van een onverwacht overlijden is dat je niet de tijd hebt om alles te ordenen. Wat is voor het nageslacht en wat moet weg? Die keuze moesten wij nu maken. Over de meubels, het antiek en de schilderijen waren we het snel eens. Een deel om te verdelen en een deel voor de rest van de familie. Maar wat te doen met de dozen en mappen van onze voorouders? Mijn jongste broer ging rigoureus te werk. Hij laadde de aanhanger vol en reed veelvuldig naar de stortplaats in het nabijgelegen Oosterwolde. Een paar keer viste ik er nog wat schilderstudies uit. Alle drie hadden we jonge gezinnen en drukke banen. We hadden geen tijd en rust om alles op waarde te schatten. Het huis moest leeg en verkocht. We hadden nauwelijks tijd om na te denken over die voorouders.
In het laatste weekeinde voor de verkoop van het huis nam ik de drie grote kisten mee. Ze kwamen terecht in de garage en later op de zolder van ons nieuwe huis “De Oude School” in Westervelde. De zolder liep door over het woonhuis, de oude bovenmeesterswoning en de twee klaslokalen. De kisten vielen er nauwelijks op. Toen de kinderen uitvlogen en we kleiner gingen wonen, kwamen de kisten weer in zicht. Onze nieuwe woning had helemaal geen zolder. Het was tijd om ze te openen, tijd om te ordenen, tijd om mee te nemen wat waarde heeft en achter te laten wat ballast is. Het ordenen heeft me 5 jaar gekost. Stapels brieven, schrijfsels van mijn oma Hetty Voerman-Mansholt, dagboekaantekeningen van mijn moeder, foto’s, tekeningen, testamenten, oude paspoorten en rijbewijzen, spelden, oorkondes, bedrijfsadministratie. Vaak heb ik me afgevraagd of die brieven en aantekeningen vol liefde, maar ook vol onbehagen voor mijn ogen bestemd waren. Als zoon van een lerares geschiedenis zie ik de levens van mijn voorouders ook in de tijd waarin ze leefden. De archiefstukken gaan terug tot circa 1850, de tweede helft van de 19e eeuw, een periode waarin Nederland het onder koning Willem III lastig had. Strenge winters, armoede, aardappelziektes, een tekort aan voedsel en een periode van grote politieke en culturele verschuivingen.
Dit verhaal begint met een vulkaanuitbarsting in 1815 die de hele wereld enkele jaren in het duister zet. Hoe het eindigt is nog onbekend, maar nieuwe tekenen van toekomstige uitbarstingen met wereldwijde gevolgen zijn er volop.
Het was de grootste uitbarsting van een vulkaan die de mens ooit had gezien. Net voor middernacht op de 10e april 1815 werd de top van de ‘Tambora’ op het eiland Soembawa in Nederlands-Indië weggeblazen. De vreselijke uitbarsting, heftiger dan duizenden atoombommen, was tot op een afstand van wel 2.500 kilometer te horen. Het eiland kwam op verschillende plaatsen meters uit de zee omhoog en werd bedekt met meters puin en as. Een hele cultuur verdween. 150 kubieke kilometer puin en vulkanische as kwamen in de atmosfeer terecht, dwars door de ozonlaag, 43 kilometer hoog.
Na twee maanden bereikte die vulkanische as Londen. Er waren bloedrode zonsondergangen gevolgd door zware regenbuien die niet meer leken te stoppen. Er viel zoveel regen dat de legers van Napoleon vastliepen in de modder bij Waterloo. Het bleek het einde van Napoleon, het einde van een tijdperk in Europa.
Het werd erger. Het nieuwe jaar 1816 werd later wereldwijd het jaar zonder zomer genoemd. In de zomer viel er sneeuw in Noord-Amerika en in Europa was er vanaf augustus nachtvorst. Veel ingezaaide velden kwamen niet tot bloei. De extreem lage temperaturen zorgden achtereenvolgens voor mislukte oogsten, hongersnood, voedselrellen en plunderingen. Het weer was jarenlang van slag waardoor in Nederland door alle stormen en regenval de dijken verzwakten. Na weer zo’n stormseizoen en een stormvloed ontstonden in 1825 ernstige watervloeden die half Nederland onder water zetten.
Na drie jaar met misoogsten werd de gemiddelde prijs voor voedsel bijna 3 keer zo hoog. Hele volksstammen moesten buiten hun vertrouwde omgeving op zoek naar voedsel. Hongersnood en overstromingen veroorzaakten tyfus- en cholera-epidemieën. Het jaar zonder zomer zorgde alleen al in Europa voor de dood van 200.000 mensen. Veel mensen scheepten zich in voor een nieuw begin in Amerika. De nieuwe migranten trokken van de oostkust door naar het onontgonnen westen.
Uit as en chaos ontstaat vaak iets nieuws. Het bestuur kreeg een nieuw gezicht, omdat overheden inzagen dat ze een taak hadden om inwoners te ondersteunen. Het is niet toevallig dat in deze periode in Nederland de Koloniën van Weldadigheid ontstonden.
Nieuwe middelen van vervoer, zoals de fiets, werden bedacht, omdat door het aanhoudende tekort aan voedsel veel minder paarden konden worden ingezet. Wetenschappers gingen aan de slag om nieuwe misoogsten te voorkomen en de landbouw te vernieuwen met nieuwe, sterkere gewassen en kunstmest. Er was een grote belangstelling voor studies naar klimaat en vulkanologie. En de rampen waren inspiratie voor nieuwe uitvindingen, zoals het reddingsvest en pijnstillers. Zelfs in de wereld van de kunst was er een onverwachte, misschien wat duistere bloei. Vanwege het slechte weer zaten schrijvers, zoals die van Frankenstein, binnen en bedachten de meest vreselijke griezelverhalen. Kunstenaars als de Engelse schilder William Turner schilderden dreigende landschappen met roodzwarte luchten.
De periode, in het eerste kwart van de 19e eeuw, was ook voor mijn voorouders aanleiding om nieuwe stappen te zetten. Aaltje Schraat zakt met haar familie vanuit Duitsland de IJssel af naar waar de rivier in de Zuiderzee stroomt bij het Kampereiland. Alle bezittingen van de familie Schraat, inclusief de beesten en de dienstmeid bevinden zich op het schip. Daar trouwt de levenslustige jonge vrouw met boerenzoon Reinder Voerman. Een paar jaar later krijgen ze weer te maken met een grote watersnood die bijna alle boerderijen rondom Kampen wegspoelt.
Op de terpen in Noord-Groningen zoals ‘Ewer’ bij Zuurdijk en bij Vierhuizen waren de boerenfamilies Hopma, Zijlma en Dijkhuis druk doende hun voeten en landerijen droog te houden. Grote stukken land werden ingepolderd. En hoewel er nog vaak overstromingen waren werd er veel nieuwe landbouwgrond bijgewonnen, zoals in de nieuwe Westpolder waar grote boerderijen werden gebouwd.
Even verderop in Wedde koopt notaris Koning, wiens zaken niet zoveel schade oplopen door het barre weer, de burcht in Wedde. Een steviger woonhuis is niet denkbaar. Vlak over de grens in de delta van de Dollard krijgt de jonge boerenzoon Ubbo Mansholt langzamerhand genoeg van de vele overstromingen. Hij zal echter pas 50 jaar later met zijn hele gezin naar hoger gelegen gronden bij Eexta in Groningen vertrekken.
Tot slot de familie Rahder die aan het einde van de 18e eeuw vanuit Mülheim in Amsterdam zijn beland waar onder de naam “De weduwe Rahder” een succesvolle wijnhandel is gestart. Ook de jonge Johan Coenraad Rahder zoekt een nieuwe uitdaging en smeedt plannen om een avontuur te beginnen door turf te gaan winnen in het woeste hoogveen van het nog lege Drenthe. De nieuwe tijd heeft brandstof nodig voor haar stoommachines.
Het was een tijd waarin mannen nog de koers bepaalden, maar vrouwen zich geleidelijk gingen roeren. De vrouwen van de boeren in het Groninger land hadden al min of meer een gelijkwaardige plek in de familie en in het bedrijfsleven, maar ook in het onderwijs en de zorg eisten vrouwen hun plek op. Anna Verkade en de Mansholtvrouwen waren voorlopers en hadden een aandeel in de vooruitgang met hun inzet voor het vrouwenkiesrecht en beter onderwijs.
In de veelal slecht verlichte en slecht verwarmde huizen was er een groot verlangen naar een nieuwe tijd met meer licht. Maar om succesvol aan het duister te ontsnappen is beweging noodzaak. En de wereld kwam in beweging. Ik begin het verhaal van mijn voorouders daarom vanaf het jaar zonder zomer. Vanuit de chaos in het eerste kwart van de 19e eeuw naar een nieuwe chaos: het huidige eerste kwart van de 21e eeuw. Een tijd waarin ondanks nieuwe vooruitgang en welvaart veel mensen meer ontevreden en boos zijn dan ooit. “Het is niet dat we het niet goed hebben, maar we weten niet meer hoe het beter kan!”
