De Kracht van goed onderwijs

Eindelijk is er tijd op met mijn familieverhaal te gaan schrijven. Ik ben vele dagen naar het archief geweest, gezocht op internet, boeken gelezen en ik heb mijn eigen archief uitgepluisd en geordend. Op zoek naar de laatste puzzelstukjes. En zodra ik begin met schrijven zie ik iets dat mijn voorouders verbindt. De kracht van goed onderwijs. Het begint al met over-over grootmoeder Hilje Hopma die in 1814 van haar moeder de kans krijgt om in de Franse tijd wat langer naar school te gaan. Ze leert Frans en een nieuwe wereld gaat voor open. Ze is een van de eerste boerenvrouwen die een eigen boekenplank heeft in huis. Haar dochter Henriette krijgt dezelfde kans op onderwijs, zoals veel andere meisjes en vrouwen in de Marne en het Oldambt. Herenboeren en boerinnen lezen veel en er zijn volop boeken en leesclubjes waar men de literatuur bespreekt. De welvaart van de boeren in die tijd is daar een direct gevolg van.

Dan Derk Mansholt die rond 1850 in het gehucht Ditzummerhammrich op een klein schooltje met 80 kinderen in één klaslokaal lessen natuur- en scheikunde krijgt van een inspirerende leraar die later professor zal worden aan de Universiteit van Hannover. Het is de basis voor zijn werk om landbouwproducten te verbeteren. Hij stuurt zijn zonen later naar de eerste Landbouwuniversiteit in Nederland. De familie zal Statenleden en ministers afleveren tot in het Europese parlement. Zijn dochter Theda is de grondlegger voor het huishoudonderwijs voor meisjes.

Dan Jan Voerman Sr. die in Kampen wordt begeesterd door zijn tekenleraar Belmer die zijn talent herkent en stimuleert. Een boerenzoon wordt kunstschilder. En Edu Koning die tijdens de lange winters in de afgelegen Borch te Wedde privéles krijgt van haar vader en notaris Johannes Koning. Ze mag als ze ouder is reizen maken naar Duitsland waar ze haar talen leert. Haar dochter Anna Verkade start een eigen schooltje in Hattem waar ze kinderen met leerproblemen helpt. Ook geeft ze vrouwen les in hygiëne en opvoeden. Het kindersterftecijfer in Hattem is in die periode veel lager dan de omgeving. Samen met dochter Edu verdiept ze zich in de lessen van Maria Montessori.
De familie Verkade die voor kinderopvang zorgt in haar fabrieken aan de Zaan. Kinderen van werknemers krijgen daar ook lessen in van alles zodat ze goed voorbereid zijn als ze naar school gaan.

Een andere voorvader, Jan Coenraad Rahder, sticht als vervener in Drenthe halverwege de 19e eeuw een schooltje in Tiendeveen waar de kinderen van zijn arbeiders naar toe kunnen. Het schooltje droeg lang zijn naam, de J/.C. Rahder school. Overgrootvader Hendrik Uiterwijk pleit in het begin van de 19e eeuw als gemeenteraadslid in Hoogeveen voor betere salarissen voor de onderwijzers. Zijn dochter, en mijn oma, Femmy Rahder – Uiterwijk wordt zelf ook onderwijzeres. Mijn andere Oma Hetty Voerman – Mansholt is jarenlang bestuurslid van het landelijk Montessori onderwijs.

En dan natuurlijk mijn moeder Jenny die veel generaties inspireert met haar lessen geschiedenis en maatschappijleer. Ook haar kinderen worden ermee besmet ook al zijn de verhalen over Jane d’Arc en de vele kastelen en kerken, iedere keer als we op vakantie zijn in Frankrijk, soms te veel van het goede. Mijn vader Ubbo die als kinderrevalidatie arts op Lyndensteijn een school startte om de kinderen die er langdurig opgenomen werden toch een goede opleiding te bieden.

Ik doe ook mee, als is het bescheiden en aan het einde van mijn loopbaan. Vanuit de Drentse regiegroep Onderwijskwaliteit, met beleidsmakers en bestuurders van gemeenten en onderwijsbestuurders, met als instrument de Onderwijsmonitor, zien we iets vreemds: de Drentse jeugd doet het goed bij de eindtoetsen in het basisonderwijs. Maar dan kiezen ze vaker dan elders voor een schoolloopbaan onder hun niveau. Het zijn zowel ouders als leraren die te voorzichtig keuzes maken. Zo missen deze kinderen kansen. Dat kan beter. Juist kinderen in Zuid en Oost Drenthe, waar al jarenlang veel armoede en werkeloosheid is, verdienen kinderen het beste onderwijs. Na mijn jarenlange werk in de jeugdzorg ben ik ervan overtuigd dat goed onderwijs aan de basis staat voor een gelukkig en zinvol leven. Met goed onderwijs vinden kinderen gemakkelijker werk dat bij hen past. Met goed onderwijs is er minder (jeugd-) zorg nodig. De Regiegroep maakt daar een plan voor. Meer aandacht voor het kind en de ouders. Een goede verbinding met welzijn en zorg. Betere faciliteiten in de klas. Goede overgangen van voorschool naar het basisonderwijs en daarna weer van basisschool naar het voorgezet onderwijs. Een positieve sfeer op school. Werken met methodes die kinderen aantoonbaar verder helpen zoals de Weekend school. Er gebeuren al heel veel mooie dingen in het onderwijs, laten we die meer aan elkaar zien. Het plan zal slagen.

Vechten tegen het water in de Marne

Eeuwenlang leefden de bewoners rondom het verdronken land van de Lauwerszee op verhogingen in het landschap: ‘wierden’ en ‘kwelderruggen’. Een van deze kwelderruggen strekte zich uit van de wierden van Wehe, Leens, Ulrum, Elens en Menneweer tot Vierhuizen. Vanaf ongeveer het jaar 1000 werden de eerste bescheiden dijken aangelegd om de woonplaatsen en landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen. Hierna ging men verder met het indijken van opgeslibde gebieden langs de noordkust van Groningen, rondom de Lauwerszee en aan weerszijden van het Reitdiep. Aan het eind van de dertiende eeuw had de Lauwerszee haar grootste omvang.

Op het Marne-eiland lagen de wierden Lydense (Leens), Werfhusen (Warfhuizen), Oldrum (Ulrum), Hoorhusen (Hornhuizen), Oldenclooster (Kloosterburen), Wherahusen, (Wierhuizen), Weij (Wehe), Sutherdicke (Zuurdijk) en Fledorp (Vliedorp). Door de eeuwen heen is deze zeewering steeds verder naar het noorden komen te liggen en werden steeds nieuwe gebieden ingepolderd.

Uit het gemeenschappelijk belang in de strijd tegen het water ontstonden waterschappen, de zogeheten ‘zijlvesten’. Ondanks al deze inspanningen bleven overstromingen het land teisteren. Zo kwamen bij de Sint Luciavloed in 1287 vele mensen om.

Vanaf 1850 nam de welvaart in het Marne gebied toe. Vanwege de Krimoorlog gingen de graanprijzen enorm omhoog. Het waren goede jaren voor de grote boeren. Er kwam geld binnen, de boeren en ook hun echtgenoten kregen meer vrije tijd om te lezen en zich verder te ontwikkelen. Er was optimisme en levenslust. De Marne was in deze periode de rijkste gemeente in de Nederlanden. Landbouw was de bron van welvaart. Mijn overgrootouders uit de families Dijkhuis en Zijlma profiteerden volop. Binnen de boerenhuizen kwam er meer behoefte aan privacy. Voor inwonende knechten werden huisjes gebouwd. De oude gewoonte dat gasten overdag maar ook nachts vrijelijk de boerenhuizen in konden lopen om iets te eten of te overnachten werd langzamerhand afgeschaft. Er kwamen sloten op de deuren.

Er was ook behoefte aan geboortebeperking omdat er minder kinderen nodig waren in het boerenbedrijf en er minder kinderen stierven. De Groningse boer houdt zijn vrouw ‘in ere’ door haar niet jaarlijks een kind te geven, werd een bekend gebruik. De verburgerlijking bij de boerenfamilies zorgde zelfs voor meer preutsheid. Dat kwam vooral omdat veel boerendochters na school nog de kostschool bezochten of gingen ‘jufferen’ in de grote stad. Ze leerden daar nieuwe gebruiken en omgangsvormen. Ze gingen zich beter kleden en de aandacht voor hygiëne nam toe.

Ook de nieuwe grondwet van Thorbecke droeg bij aan het groende zelfbewustzijn van de boerenstand. Steeds meer boeren zoals Willem Lammert Dijkhuis en Jan Zijlma gingen de politiek in en werden kamerlid, statenlid en zelfs gedeputeerde des Konings. Kort na 1875 waren er in Groningen 19 statenleden die boer waren.

 kaart suurdijk ewer vierhuysen

Een huwelijk

Het gezin Uiterwijk kreeg het moeilijk in die jaren na het onverwacht overlijden van kapper en socialistisch gemeenteraadslid Hendrik Uiterwijk. Hij stierf op 44e jarige leeftijd in januari 1922. Dochter Margreet (mijn oud tante Gré) kon verpleging studeren in het verre Groningen. Haar uitzet met verpleegsters uniformeren werd door moeder Elisabeth Uiterwijk-Haarsma en zus Femmy zelf genaaid.

In 1939 stierf ook zoon Hendrik Jr. op zijn 18e jaar aan een blindedarm ontsteking. In december van dat jaar stierf weduwe Elisabeth Haarsma op 59 jarige leeftijd. Het overlijdensbericht komt van de gemeente Groenigen en is ingeschreven in Hoogeveen. Werd ze in Groningen verpleegd door haar dochter Gré?

In 1928 waren het gelukkiger tijden. Oudste dochter Femmy trouwde met vervenerszoon Jacob Rahder. Jacobs moeder, Jentje Rahder-Thomas, waarschuwde haar zoon voor deze relatie omdat ze bang was dat Jacob de zorg voor het gehele gezin Uiterwijk op zijn schouders zou krijgen. Uiteindelijk overwon de liefde. De huwelijksacte is getekend door de beide moeders want ook Jacobs vader Jan Rahder, was al vroeg overleden. De twee zusters tekenden de acte ook. Tante Gré en W.P.C. Rahder, ofwel tante Mien.

Ik heb nog de tekst van een bruiloftslied voor Fem en Jaap ter ere van hun 12 ½ jarig huwelijk, waar iets in staat over hun samenkomst:

“Geen mensch kon hun samenzijn verhinderen,

ook al sloeg ze je bont en blauw.”

De relatie kreeg gestalte tijdens hun treinreizen van Hoogeveen naar Meppel waar ze beiden naar school gingen.

“Toen zijn vele jaren vergleden,

Het leven dreef hen soms uiteen.

Maar 12 ½ jaar geleden

Was het bruiloft in Hoogeveen”.

Ze kregen daarna 3 mooie dochters. Mijn moeder Jentje, de oudste en daarna Elisabeth (Liesje) en Margaretha (Mieneke). Jaap wilde nog wel verder voor een zoon begrijp ik uit het lied. Maar Fem vond het wel genoeg zo.

HuwelijksacteJacobRahderFemmieUiterwijk
Huwelijksacte van Fem Uiterwijk en Jaap Rahder 1928

Zomers in de Westpolder

Hetty Mansholt maakte elke zomer de reis van de stad Groningen naar de Westpolder aan de Lauwerszeedijk waar haar familie woonde. Toen Hetty jong was maakte ze de reis met haar ouders en kleine zus Ada. Hetty’s vader Ubbo had kort na zijn aanstelling als Rijkslandbouwleraar in de provincie Groningen een woning laten bouwen in jugendstil stijl. Het Zuiderpark was de eerste wijk buiten de oude stadsmuren waar welgestelden een huis lieten bouwen. In de stad was het vol. Het stadsbestuur was bijna klaar met het afbreken van de wallen en de poorten die de stad lang hadden beschermd. Deze ontmanteling van de ‘vesting van Groningen’ was vanaf 1876 ingezet. De nieuwe bewoners van het Zuiderpark woonden er vlak naast de gammele huisjes van de mensen die al langer buiten de wallen woonden omdat het in de stad te duur was. De nieuwe villawijk werd mede gebouwd om de stad in het zuiden een meer representatieve entree te geven. Ubbo en Grietje Mansholt woonden met hun twee dochters naast bekende Groningers, hoogleraren, graanhandelaren, fabrikanten, burgemeesters en adellijke families.

HettieAdaTorum
Hetty (2e van links) met neef en nichtjes in de Westpolder

De andere leden van de familie Mansholt, opa, oma, ooms en tantes, neven en nichten, woonden bijna allemaal in grote boerderijen ten noordwesten van de stad. Opa Derk Mansholt was als jonge jongen met zijn ouders vanuit het Eemsgebied in Duitsland naar Groningen verhuist omdat het daar beter boeren was. De Mansholten waren kundige akkerbouwers en legden zich toe op het verbouwen, telen en veredelen van gewassen, vooral graan. De gewassen konden daardoor beter tegen de weersomstandigheden en de oogsten konden worden vergroot. Sinds 1850 bloeide de graanhandel vanuit Groningen met het Oosten volop. De stad werd rijk en ook de ommelanden en de boeren profiteerden. Midden 19e eeuw woonden de rijkste boeren in Noord Groningen. De Marne was zelfs die periode de rijkste gemeente van Nederland. Omstreeks 1880 was de ‘Groninger boer’ een begrip geworden: een grote akkerbouwer met een bedrijf van ten minste veertig tot vijftig hectare. Ook de familie Mansholt had goed geboerd.

Mansholt1900HuisZuiderpark
Het Jugendstil huis in het Zuiderpark, Groningen

Niet lang nadat het huis klaar was kreeg Ubbo Mansholt, een sterke jonge man aan het begin van een veelbelovende carrière een mysterieuze ziekte. Een gezwel in zijn hoofd zorgde voor zware hoofdpijnen en later verlamde armen. Het was thuis niet meer gezellig. Moeder Grietje stuurde haar oudste dochter nu alleen naar de Westpolder. Het station was vlakbij huis. Daarna ging Hetty per trein naar Winsum. Het was een grote sprong voor een jong meisje om op het perron te komen. De paardentaxi naar Ulrum stond al klaar. Hetty betaalde het kaartje met geld uit haar kleine beurs. In Ulrum werd ze opgehaald door oom Bert die nog bij opa en oma inwonende en de boerderij had overgenomen. Ook tante Theda woonde nog thuis op de boerderij Torum en hielp in de huishouding.

Torumzomer
Interieur van Torum

Door de grote moestuin met kruisbessen, rode bessen, appels en blauwe pruimen liep ze naar het huis. Door de opvallend brede gang naar de huiskamer. Opa zat er aan het bureau te schrijven en had allemaal boeken en papier om zich heen verzameld. Oma Aaltje was druk bezig met het bereiden van de maaltijd. Na het eten verdween opa in zijn slaapkamer met hemelbed en groende gordijnen. Het was er altijd schemerachtig ondanks het feit dat er glazen deuren waren die uitkwamen op het balkon. In de voorkamer mochten de kinderen alleen komen als er bezoek kwam. Daar stonden alle deftige spullen. De klok met Adam die de wereld torst, met engelen, de zon en de maan. Een petroleumlamp boven een grote mahoniehouten tafel met prachtig gebeeldhouwde stoelen. en grote stevige kasten. Een sofa met rijke bekleding en ornamenten waar mensen uit de 19e eeuw zo van hielden. Familieportretten aan de muur op het gebloemde behang. Een piano voor de met blinden gesloten ramen.

30-01-07
De weg van Ulrum naar de Westpolder

Hetty was in die zomer in de Westpolder even verlost van het leven in de stad met een zieke vader en een vermoeide, onzekere moeder. De zomers duurden lang en kinderen konden vrij buiten spelen op het erf op de dijk en bij de waddenkust. Jurkjes en broekjes werden vies en niemand die er wat van zei. Het leven op een boerenerf heeft zijn eigen ritme. Elke dag was er iets te doen en de kinderen deden volop mee. Melk werd gekarnd en graan geoogst en gedorst. Fruit geplukt en ingemaakt voor de winter. Af en toe kreeg ze een brief van huis vol goede raad. Of Hetty wel genoeg werkjes deed voor oma Aaltje. De zorgen in de brieven over de gezondheid van vader Ubbo werden steeds ernstiger. Moeder Grietje maakte haar dochter van bijna 12 volop deelgenoot van haar zorg. Grietje was eenzaam in de stad en in haar mooie nieuwe huis. Net als haar man was ze afkomstig uit een boerenfamilie. Haar ouders bewoonden het ‘huis te Ewer’, gelegen op een terp vlakbij Zuurdijk naast het Reitdiep. Eeuwenlang hebben de mensen hier gewoond op terpen en de streek is meermalen overstroomd. De bewoners bouwden steeds weer nieuwe dijken want het land was goed.

Grietjes vader was een zwakke man die het boerenleven niet goed aankon. Moeder Henriette, Hetty was naar haar vernoemd, was een Zijlma. Deze familie bewoonde al jaren de hoeves ‘Ewer’ en het nabijgelegen ‘Ganzehoes. Boerderijen met veel landerijen in de vruchtbare klei van Marne gebied. Henriette werd ook wel ‘Ka’ genoemd omdat ze een vrouw was met een sterke eigen wil. Groningse boeren waren liberaal en stonden er om bekend hun vrouwen ‘in ere’ te houden. Dat betekende vooral dat ze zo goed als kon aan geboorte beperking deden zodat hun echtgenoten niet constant zwanger waren of kleine kinderen moesten opvoeden. Omdat de herenboeren geld genoeg hadden voor knechten op het land en dienstmeiden in huis was er tijd voor lezen, breien en vertier.

KaZijlmaHettyMansholt
Hetty en Henriette Louwes – Zijlma

De leeskringen in de Marne floreerden rond 1850. Henriette, ‘Ka’, was nog iets vrijer dan in haar tijd gebruikelijk was. Toen haar oudere broer Jan wilde trouwen met een meisje uit een ander familie Herenboeren kon dat alleen als Henriette zou trouwen met de broer van de beoogde bruid. Henriette weigerde en maakte haar eigen keuze. Jan Zijlma is nooit meer getrouwd en heeft zijn zus nooit vergeven. Ka zou niets van het familiebezit erven.

Dochter Grietje bleek meer op haar vader te lijken dan op haar moeder. Ze was een onzeker en verlegen meisje. . Op school was ze een matige leerlinge en ze kreeg een strenge opvoeding die in die tijd ‘gewoon’ was. Haar moeder stuurde haar na de middelbare school naar een kostschool in Zwitserland in de hoop dat ze daar wat zelfstandiger zou worden. Grietje kwam eerder terug vanwege heimwee. Na haar huwelijk met Ubbo verhuisde het paar naar de grote stad. Grietje kon haar draai niet vinden tussen de stadse jufferen en de stadse gebruiken. Ubbo zorgde voor de sociale kontakten maar hij was veel op reis. Na een grote reis door Canada, waar hij de landbouwtechnieken bestudeerde werd Ubbo ziek. Hij overleed na een ziekbed van een jaar. Grietje moest zich zien te redden met haar twee jonge dochters. Met jongste dochter Ada kon ze het goed vonden maar Hetty was een puber met een eigen willetje. Een echte Mansholt, slim en direct. Grietje kon er niet tegenop. De banden met de familie in de Westpolder werden minder en minder. Zelfs de verhuizing van Opa Derk en oma Aaltje naar de stad Groningen veranderden daar niets aan. Grietje zocht en kreeg hulp van een vrouwelijke arts. Misschien heeft zij Grietje geadviseerd om opnieuw te beginnen. Met een schone lei. Grietje verhuisde met haar dochters naar Den Haag.

Hetty kon nog maar af en toe naar haar geliefde Torum. Oom Bert, inmiddels getrouwd met de lerares waar hij bijles kreeg, was daar de hoofdbewoner geworde. Hun zoon Sicco zou minister van landbouw worden in het naoorlogse Nederland en later zelfs in Europa.

30-01-11b
Torum in de Westpolder anno 2018

Tante Theda was naar de huishoudschool gegaan en ging daarna lessen geven aan de Rijkslandbouw-winterschool in Veendam, een van de eerste opleidingen voor plattelandsmeisjes. Nadat ze in dienst van het rijk onderzoek had gedaan naar het landbouw onderwijs in Denemarken, België en Duitsland werd ze een grondlegger van het landbouwonderwijs voor meisjes. Ze richtte in 1913 de Rijksschool voor Landbouwhuishoudonderwijs “De Rollecate” in Den Hulst op en werd daar ook de eerste directrice.

TorumMansohlttrap
Mansholt kinderen op de trappen van Torum

Geschiedenis van de machinale Rahder turf b.v.

Mijn over-overgrootouders kwamen aan het einde van de 18e eeuw vanuit het Rijngebied in Duitsland naar Amsterdam en begonnen een handel in wijn onder de naam “Weduwe Rahder”. Er waren genoeg familieleden om het bedrijf draaiende te houden en dus zocht een aantal familieleden een nieuwe uitdaging. Een kans deed zich voor toen halverwege de 19e eeuw, de industrialisatie kwam toen ook in Nederland op gang, een grote behoefte ontstond aan brandstof. De winning van turf werd daardoor zeer winstgevend en veel investeerders kochten grote stukken veengebied in Overijssel, Groningen en Drenthe. J.C. Rahder, zoon van de weduwe Rahder, was één van hen. Een avontuur om in het onontgonnen Drenthe een nieuw bedrijf te beginnen was aantrekkelijk. Samen met een paar andere ondernemers uit Amsterdam richtte hij in 1849 ‘de Maatschappij ter exploitatie der Westerborker- en Broekvenen’ op die grond aankocht ten oosten van Hoogeveen. Het bedrijf kreeg vorm, het gebied werd klaargemaakt voor de vervening. Er werden kanalen en vaarten gegraven om de afvoer via Meppel naar het westen te regelen. In 1850 verhuisde Rahder met zijn gezin naar Drenthe en bouwde een huis aan de Middenraai een zijtak van het Hoogeveense kanaal dat vanuit het oosten richting Meppel liep en in 1852 gereed werd gemaakt voor de afvaart van turf. Rahder noemde het huis ‘Huize Nieuweroord’

jc-rahder
J.C. Rahder (1812-1872)

De verhuizing was nog nauwelijks afgerond of Rahder kreeg ruzie met zijn mede investeerders en verliet de Maatschappij. In 1857 ging Rahder met de oud-suikerplanter F. s’Jacob, die hij nog kende uit zijn verblijf in Indonesië, een nieuwe zakenrelatie aan. Opnieuw werden er veengronden aangekocht nu vooral in het Tiendeveen. Omdat Huize Nieuweroord eigendom bleef van de oude firma, liet Rahder in 1856 een nieuw huis bouwen in het nabijgelegen Noordscheschut “Huize Valkheim”. Daar werd drie jaar later mijn overgrootvader Jan Rahder ‘de jonge’ geboren. Ik heb nog een mooi schilderij van het huis dat mijn trotse overgrootvader in die tijd liet maken. Een statig huis aan een rulle zandweg en nu direct aan de Hoogveense vaart. Later kwamen er in Noordscheschut nog twee huizen bij, in 1861 “Huize Blokland” bij de sluis, dat tot 1967 in de familie is gebleven en in 1868 “Huize Veen en dal” ter vervanging van Huize Valkheim dat pastorie werd.

rahderhuis
Huize Valkheim

In dezelfde periode, 1863 om precies te zijn, stichtte Rahder een schooltje in Tiendeveen om de kinderen van de veenarbeiders onderwijs te kunnen bieden. De school heeft nog lang de J.C. Rahder school geheten. Op de veengronden die niet geschikt waren voor turfwinning planten Rahder en vooral s’Jacobs bomen. Het daardoor ontstane bos kende een uitbundige plantenrijkdom met meerdere zeldzame soorten en werd vernoemd naar de suikerrietplantage van s’Jacobs op Java in Nederlands Indië: ‘Kremboong’. In de 2e Wereldoorlog werd het grootste gedeelte van dat bos alweer gekapt in het kader van de werkvoorziening.

VeenNoordDuits1
Afvaart van turf door de Veenkanalen

De vervening in het nog lege Drenthe werd een heftige strijd tussen groepen investeerders onderling en allerlei soorten avonturiers uit alle delen van het land en van nog verder. Wie kocht de beste gronden en waar kwamen de kanalen voor de afvaart. Het Provinciaal bestuur van Drenthe deed er alles aan om de turf uit de veengebieden in het oosten via Hoogeveen en Meppel te laten afvoeren en niet via Dedemsvaart in Overijssel. Zo kon de arme provincie er optimaal aan verdienen. De afzetmogelijkheden van turf werden nog verder vergroot na de aanleg van, achtereenvolgens, de spoorlijn Zwolle-Meppel in 1867 en in 1870 van het traject Meppel-Groningen met ook een station in Hoogeveen liep. Rahder’s zakenpartner s’Jacob, ook bestuurder van de spoorwegmaatschappij, speelde daarbij een slimme rol. Hij deed ook vele pogingen contracten af te sluiten om turf als brandstof te gebruiken voor de stoomtreinen.

Turf moest echter steeds meer concurreren met steenkool uit Limburg. Steenkool brandde langer en dat was een groot voordeel voor de stoommachines in de industrie. J.C. Rahder trok met zijn zonen naar Parijs om daar te leren hoe turf sneller machinaal gewonnen kon worden en verwerkt tot turfbriketten die ook langer konden brandden. De familie Rahder had goede kontakten in Frankrijk vanuit de periode dat ze in wijn handelden. De reizen vanuit Drenthe naar Parijs waren lang en vermoeiend. Met de trekschuit naar Meppel en met de boot over de Zuiderzee naar Amsterdam. Dan even per trein via Haarlem naar Rotterdam. Dan weer met een boot over het Hollands diep en dan met de stoomtrein naar Antwerpen en door naar Parijs. De Rahders sliepen daar in een hotel dichtbij het Gare du Nord. In de Franse veengebieden werd volop geëxperimenteerd met het verhogen van de verbrandingswaarde. Rahder was ook geïnteresseerd in het gas dat in de regio uit turf werd gewonnen en in de plaats Meaux alle huizen van gaslicht voorzag.

In de laatste jaren van de 19e eeuw maakten vader en zonen Rahder de reis verschillende keren. Ze leerden in Frankrijk ook welke soorten veen het meest geschikt waren voor de nieuwe toepassingen. De venen die Rahder verwierf in het Tiendeveen waren in de onderste lagen rijk aan kluin of dargveen en konden eenvoudig geschikt worden gemaakt als brandstof voor de industrie. Rahder zette daarvoor nieuw verworven Franse uitvindingen als de ‘malaxeur’ in die al direct bij de winning het water uit het veen kon persen. In   iedere turf werd de letter –R- van Rahder geperst. Hij kreeg hiermee landelijke bekendheid

De firma Rahder kreeg in 1863 een octrooi om met een stoommachine veen tot “turf van groote digtheid” te gaan maken. Het winnen van turf werd steeds meer een industrie, het maken van duurzame brandstoffen, in plaats van het oorspronkelijke oogsten zoals in de landbouw.

J.C. Rahder stierf in 1872, vlak voordat koning Willem III zijn vernieuwende bedrijf kwam bekijken. Zijn zonen waaronder jonge Jan namen het bedrijf over. Op het hoogtepunt van de turfwinning in 1900 waren de zonen Rahder aanwezig op de wereldexpositie in Parijs met hun producten en machines.

De erven Rahder laten van 1923 tot 1926 door 900 arbeiders met schop en kruiwagen nog een extra kanaal graven. Het loopt vanaf de Verlengde Hoogeveense Vaart zestien kilometer naar de Beilervaart. Het kanaal vernoemen ze naar hun moeder Willemina Petronella Cornelia Van Voorthuijsen. Het Willeminakanaal werd later omgedoopt tot Linthorts Homankanaal en is vanaf 1970 niet meer bevaarbaar.

VeenNoordDuits2
Verveening

De turfwinning verplaatste zich steeds meer naar het grote Barger-Oostveen en het Amsterdamse veld aan de oostgrens met Duitsland. Mijn grootvader Jacob Rahder die zijn vader was opgevolgd als directeur verhuisde met de vervening mee en ging in 1929 in Nieuw Amsterdam wonen. De turfwinning kreeg steeds meer concurrentie van steenkool en later van gas. Verdere innovaties zoals experimenten om met turf gas te maken bleken niet rendabel. Na een opleving aan het einde van de 1e Wereldoorlog toen brandstoffen schaars waren kwam er in 1963 een einde aan de vervening en ook aan de firma Rahder Machinale turf B.V. Een jaar nadat hij zijn 40 jarig directeurschap vierde overleed Jacob Rahder in 1965. Zijn vrouw en dochters verkochten de veengebieden aan plaatselijke boeren die het geschikt maakten voor de land- en akkerbouw.

rahderturfwillemii
Prins Hendrik op bezoek in het veen bij de familie Rahder

Familie geschiedenis in de stad Groningen

StadGroningenDe Stad Groningen speelt een grote rol in mijn familie geschiedenis. In verschillende tijden hebben er familieleden gewoond en geleefd.

Een klein overzicht (zie kaart):

Familie Mansholt (1910-1920)

  • A. Noorderhaven. Huis van Derk Roelfs en Aaltje Mansholt
  • B. Zuiderpark 10E Woning van Ubbo Johan en Grietje Mansholt
  • C. Voerman steen in de gevel

Ubbo en Jennie Voerman – Rahder (1946-1964)

  • 1. Wielewaalflat (daar ben ik geboren)
  • 2. Illigaliteitslaan (Jacob Jan geboren)
  • 4. Rembrand van Rijnstraat (Jan Jaap geboren)

Peter Voerman (1984-86)

  • 3. Guldenstraat (boven wat nu de Rabo bank is
  • 3A. Prinsseseweg 66a (Katinka)
  • 6. Papiermolen zwembad

Jens, Tijs, Jort (met Nienke, Eline en Lenthe vanaf 2005)

  • 4. Taco Mesdagstraat 30
  • 5. Hamburgerstraat 20A

 

Carmen onder de appelboom

Iedere zoon mag eenmaal een ode aan zijn moeder brengen. Dit is de mijne….

In onze familie kent iedere generatie zijn hoogtepunten en tegenslagen. Dat zal in andere families niet anders zijn. Het leven van Jentje Rahder later Voerman kent ze zeker…. Geboren als oudste dochter van Jacob en Femmie uit het verveners geslacht Rahder in Nieuw Amsterdam. Geboren in huize ‘de Tippe’, langs het kanaal waar toen nog dagelijks de schepen doorheen voeren met grote ladingen turf van het Amsterdamse veld op weg naar Hoogeveen en het westen. Ik heb daar als 3 jarig jongentje nog 6 maanden gewoond toen mijn moeder na de geboorte van Jacob Jan in het ziekenhuis lag met bloedvergiftiging. Ik vond het heerlijk om met mijn opa in de turfvelden te lopen, ik ruik nog die heerlijke geur van vers gestoken turf.

Jenny lag dus 6 maanden in het ziekenhuis, en daarmee is al direct 1 van de tegenslagen in haar leven genoemd. Er waren meer tegenslagen maar Jenny zal altijd volhouden dat ze een geweldig leven heeft gehad. Ze was een sterke, positief ingestelde vrouw uit het Drentse veengebied.

Het begon al in de oorlog toen Duitse vliegtuigen regelmatig laag overvlogen en Jenny op weg naar school in Coevorden haar jonge zusjes moest troosten. Haar vader verloor een been in een van de eerste mechanische turfmachines. Het gezin ving die klap manmoedig op.

Jenny kon goed leren en mocht van haar ouders gaan studeren in het verre Groningen. Iets wat voor veel meisjes in de periode vlak na de oorlog bijzonder was. Ze werd er verliefd op Ubbo Voerman een gevoelige en originele kunstenaarszoon uit Blaricum die moeite had met zijn studie geneeskunde. Jenny was een mooie levendige vrouw en werd door haar schoonvader, Jan Voerman Jr. de kunstschilder geschilderd in een mooie romantische pose. Mijn vader noemde dat schilderij ‘Carmen onder de appelboom’.

Carmen onder de appelboom
Jenny Rahder geschilderd door haar schoonvader Jan Voerman Jr.

Na de studie ging Jenny lesgeven en als een van de eerste uit haar vriendinnenclubje werd er getrouwd. In 1957 werd Jan Jaap geboren en vlak na zijn geboorte bleek hij een ernstige erfelijke ziekte hebben. Hij overleed 5 maanden later na een kort leven vol pijn. Ik heb pas echt goed begrepen wat voor impact dat op Jenny’s leven heeft gehad toen ze kort na de dood van Ubbo, daags voor zijn begrafenis vertelde dat ze de begrafenis van Jaap Jaap alleen maar had aangekund met de steun van Ubbo. En Ubbo was er nu niet meer om haar te steunen bij zijn begrafenis.

Na twee gezonde kinderen ging het gezin verhuizen van Groningen naar het kleine Beetsterzwaag omdat Ubbo daar een baan kon krijgen. Jenny, inmiddels een echt stadsmens geworden, paste zich weer aan bij het plattelandsleven en ging lesgeven in Friesland. Na de bloedvergiftiging kwamen er gen biologische kinderen meer maar wel pleegkinderen. Jenny’s hart was groot. En toen in 1974 kwam de zware hartoperatie. De hartklep deed het niet meer zo goed en moest vervangen worden door een exemplaar van plastic. Weer volgden er maanden in het ziekenhuis. Maar Jenny bleef in hoog tempo doorgaan met drukken en volle leven. Ze had een zeer groot netwerk van vrienden, familie, collega’s en ging bij iedereen op bezoek in haar kleine snelle Twingo-tje. Toen de kinderen uit huis gingen en terugkeerden met vriendinnen brak er voor Jenny weer een gelukkige periode aan. Ze werd oma van gezonde kleinkinderen en ze wilde graag oppassen. Nu nog mijmeren onze kinderen van ‘oma van de hertjes’…. En haar Ubbo voegde zich helemaal in de rol van opa!

Op een dag kreeg ze een herseninfarct en kon ze van het ene moment op het andere niet meer praten. Ze had waarschijnlijk haar bloedverdunners vergeten in te nemen. In het ziekenhuis was ze direct weer volop aan het regelen en schreef alles op briefjes: Agenda zit in mijn tas, haal mijn nachtkleding, zeg mijn afspraken af. Ik vond laatst het schriftje terug waarin ze al die boodschappen op had opgeschreven. Op één papiertje stond echter: “Ik houd er mijn moed in, ik huil niet want anders houd ik niet meer op”….

BriefjeJennys

Natuurlijk leerde ze in drie weken weer goed praten en ging zelfs weer lesgeven.

Ubbo werd vlak na zijn pensionering ziek en stierf een paar jaar later toch vrij plotseling. Jenny combineerde nu de zorg- taken en de oma- taken met het houden van schapen en alles wat ze daarvoor ook al deed. Ook na Ubbo’s dood was ze erg flink. Maar ze stierf de ochtend van zijn begrafenis. Had ze haar taak volbracht? We zullen het nooit weten. “Ik leef liever op volle snelheid en ga eerder dood, liever dan me steeds in te moeten houden” zei ze altijd.

 

Vader en zoon schilder

Jan Voerman werd in 1860 als 10e en laatste kind geboren in een groot gezin die al generaties boerden in Kampen. Nog vroeger hadden de Voermannen boerderijen buiten de stad, in het Kamperveen en op verhoogde terpen langs de IJssel maar na de grote watervloed in 1825 bouwden ze hun boerenwoning binnen de stadsmuren. Hendrik Voerman en Geesje Bos, de ouders van Jan woonden als vrije boer rond 1860 aan de Groenstraat 106. Jan was een dromer die vaak werd gepest door zijn schoolgenoten. Toen hij 2e klas van de lagere school zat werd hij bevriend met Willem Bastiaan Tholen zoon van een schilder. Hij kwam graag bij zijn vriend thuis en voelde zich erg thuis in het kunstenaarsgezin. Willem houdt juist van de zoete geur van de koeien in het achterhuis bij Jan.

Samen met Willem gaat Jan naar tekenles en later naar de stadstekenschool. De jongens hebben talent. Leerraar J.D. Belmers ziet het en met financiële steun van Jan’s oom Aalt mag hij gaan studeren in de grote stad. De vrienden gaan naar de Rijksacademie in Amsterdam. Jan Voerman heeft in zijn verdere opleiding ook schilderlessen gevolgd bij Verlat in Antwerpen waar later ook Vincent van Gogh nog werkte.

Zijn studietijd en latere leven als kunstenaar is goed beschreven in boeken van Anna Wagner en Leo Boudewijns (met Henk van Ulsen).

In zijn studietijd heeft Jan portretten gemaakt en stadsgezichten in de Joodse Jordaan. Maar al snel ging hij met studienoten als Israëls, Tholen en Meinders weer terug naar zijn geliefde IJssel. In de zomer van 1988 trek hij daar dan rond met zijn leerling Jan Verkade. Jan Verkade huurt een huis in het schilderachtige Hattem. Jan Voerman, inmiddels getrouwd met Jan’s zuster Anna, volgt zijn zwager in 1989 en huurt een kamer boven logement Blom (het huidige Wapen van Hattem) aan de markt. Daar wordt in 1890 hun eerste kind geboren, mijn op Jan Voerman Jr.

Het jonge kunstenaarsgezin leeft er de eerste jaren in armoede. De eigenzinnige stijl van het impressionisme is dan nog niet populair. Het tafelzilver wordt verkocht om de huur te betalen. Als hij bloemen in een vaas, meegebracht door zijn leerling Auguste Obreen, gaat schilderen verkoopt Jan zijn eerste werk. De pot ‘Augustine’ komt in veel van zijn beginwerk voor, ook in het schilderij Pot met Azalea’s dat bekend is geworden als voorkant van het boek “Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink.

Als Jan Verkade weer teruggaat naar Parijs, waar hij eerder met “de Nabis” schilderde, een groep schilders rond Paul Gaughin schenkt hij zijn huis in de Kerkstraat, met een plechtig document aan het gezin van zijn zus en zwager. In mooie licht in het nieuwe huis gaat Jan steeds vaker landschappen schilderen. Uit het ‘grijze boek’, waarin Anna de verkoop van het werk van haar man bijhoudt, blijkt dat er in 1892 voor maar liefst 2350 gulden is verkocht.

In 1895 koopt Jan 5000 stenen en wat kozijnen bij de afbraak van een oud huis in Dalfsen. Hij bouwt er zijn eerste huis mee op een stukje grond dat hij kocht aan de Gelderse Dijk. Een prachtig uitzicht op de IJssel en de stad Hattem. De komende jaren bouwt hij er een hele rij ateliers en huizen bij allen verbonden door een prachtige achtertuin. Jan schept zijn eigen paradijs aan de IJssel zoals hij het noemt. Met koeien en kleinvee, hij is immers een boerenzoon, maar ook met fruitbomen, groenten en prachtige rozen om te schilderen.

Na Jan Jr. komen er nog meer kinderen. Eerst Tijs en dochter Edu. Daarna nog Wim en Paul. Tijs heeft vanaf 1895 een dagboek bijgehouden. Na de eerste prachtige jaren in de huizen aan de Gelderse dijk kent het ‘paradijs’ langzamerhand ook zijn nadelen voor de kinderen. Ze worden erg beschermd opgevoed en hebben weinig kontakten in het dorp. Jan Jr. krijgt een schilderkist cadeau en voelt de opdracht om ook schilder te worden. Hij tekent dan al veel in zijn schoolschriften, vooral dingen uit de natuur zoals bloemen, vogels en insecten. Hij tekent kalenders voor zijn opa Eric Verkade en vanaf zijn 16e werkt hij mee aan het tekenen van de plaatjes voor de Verkade albums. Het eerste album in een grote reeks is ‘Lente’ uit 1906.

Het is de start van een kunstenaarsbestaan voor Jan Jr. Hij volgt ook lessen aan de academie in Amsterdam. Jan Jr. werkt veel in opdracht en wordt, vooral in zijn eigen ogen, nooit de kunstenaar die zijn vader was. Het boek dat over hem is geschreven heet dan ook: “Jan Voerman Jr. uit de schaduw van de IJsselschilder”.

In het Voerman museum te Hattem is het werk van vader en zoon Voerman te zien.

janvoermanjr2
Jan Voerman Jr. in zijn atelier in Blaricum 1970

Reizen rond 1900

Juni 1884 opende de eerste spoorlijn van Groningen richting Delfzijl. En vanaf 1897 tot 1922 reed er een paardentram van Winsum naar Ulrum.

Voor die tijd moesten reizigers naar Noord Groningen gebruik maken van de trekschuit of de koets. De oudste kleindochter van Henrika Dijkhuis – Beukema (1810-1876) beschrijft haar reizen omstreeks 1860 van Nieuwe Schans naar Zuurdijk waar haar grootouders woonden in de boerenhoeve “Midhuizen”. Eerst per ‘barge’, een kruising tussen een trekschuit en een stoomboot van Zuidhorn naar de stad Groningen. Haar vader was daar gedeputeerde des Konings en moest vaak in de stad vergaderen. Dan vanaf de stad per paard en wagen richting Winsum en Zuurdijk.

Mijn eigen oma Hetty Voerman-Mansholt beschrijft haar reizen in 1904 van de stad Groningen naar de Westpolder waar haar grootouders woonden in de boerderij Torum. Ze ging dan eerst met het spoor naar Winsum en daar stond de paardentram naar Ulrum al gereed. Het moeilijkste stukje was al het begin als de tram over een hoge brug over het Winsumerdiep getrokken moest worden. Er werd daartoe een extra paard voorgespannen.

Mijn oma mocht of moest de reis al vanaf 7 jarige leeftijd alleen maken. Ze maakte de overstap in Winsum en werd vanaf Ulrum met paard en wagen opgehaald. Daarna moest ze zelf een uurtje lopen vanaf Ulrum naar ‘Torum’ in de Westerpolder. Vanaf Vierhuizen liep ze de polder in waar bijna alle boerderijen werden bewoond door familie, Mansholten, Zijlma’s of Dijkhuizen.